‘Enige jaren geleden is het gelukt om met de 32 soorten
verpleegkundigen tot één basisberoep te komen. In de gezondheidszorg werken zo’n
zestigduizend agogisch geschoolden onder verschillende benamingen. Ook is het
voor het imago van dit werk van belang die in één beroep te verenigen. Het is
beter energie te steken in het verder ontwikkelen van een breed basisberoep dan
in het verdedigen van de eigen terreinen en de eigen competenties van de nu
onderscheiden beroepen.’ Dat stelde Giel Hutschemaekers, hoogleraar
professionalisering van de ggz aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, een half
jaar geleden op het 25-jarig jubileumcongres van de opleidingen Sociaal
Pedagogische Hulpverlening (SPH), Cultureel Maatschappelijke Vorming (CMV) en
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD). Tijdens dit congres, ‘Eén
kloppend hart?’, werd de vraag gesteld of het werkveld nog wel zit te wachten op
drie nauw verwante opleidingen. Hutschemaekers hield – geïllustreerd door zijn
voorbeeld over verpleegkunde – een pleidooi voor één sterke en allesomvattende
studierichting sociaal werk.
Jaska de Bree, sociotherapeut en adviseur bij het NIZW, benadrukte
daarentegen de typisch eigen rol van SPH’ers. ‘Degenen die beweren dat sociaal
pedagogische hulpverlening een differentiatie kan zijn van ‘social work’ geven
weinig blijk van de historische en maatschappelijke context van het beroep, van
de enorme noden van cliënten die zich moeilijk kunnen aanpassen aan onze
samenleving en van de specifieke kennis die studenten hiervoor nodig
hebben.’
Barrières
De discussie over breed inzetbaarheid of juist specialistische
deskundigheid wordt al jaren hevig gevoerd. Deze deskundigheid is voor Jaap
Buitink, van oorsprong maatschappelijk werker en nu beleidsadviseur in zorg en
welzijn, de reden om duidelijk ‘nee’ te zeggen tegen één kloppend hart van
sociaal werk. Er zijn naast overeenkomsten ook grote verschillen tussen MWD, SPH
en CMV en die mag je niet wegpoetsen. ‘Het welzijnswerk heeft de afgelopen jaren
in een identiteitscrisis gezeten. Het werk is jarenlang onderschat en heeft zich
te weinig geprofileerd. Dat er wat moet veranderen is duidelijk, maar in één
brede opleiding integreren? Hoe zit het dan met specifieke kennis? We moeten
vooral kijken naar samenwerking, dat wordt veel te weinig gedaan tussen de drie
disciplines.’
Slechte samenwerking komt volgens Buitink vaak door concurrentiegevoelens
tussen de disciplines en de barrières die er zijn. Het onder één dak vallen is
hier volgens hem absoluut geen oplossing voor. ‘Ik ben nu betrokken bij het
verbeteren van de samenwerking tussen huisartsen, AMW en eerstelijnspsychologen.
Daar blijkt dat er een onafhankelijk persoon nodig is, die tussen de disciplines
in werkt om barrières en concurrentiegevoelens weg te halen. Je kunt dat ook
niet bereiken door iets op te leggen en één brede opleiding te starten.’
De beleidsadviseur vindt het belangrijk dat de meerwaarde van de
onderscheiden disciplines wordt verduidelijkt. Belangrijker dan integreren. ‘Je
moet elkaars werk onderscheiden, daar duidelijk afspraken over maken, zodat er
geen angst is voor concurrentie.’ Opleidingen moeten de uitdaging oppakken om
naar de nieuwe vragen te kijken, is de mening van Buitink. ‘Wat is er nodig? Ik
daag opleidingen, werkveldorganisaties en beroepsverenigingen uit om de
verschillen en overeenkomsten in kaart te brengen. Opleidingen moeten voldoen
aan de vraag van het werkveld, maar daar wordt veel te weinig naar gekeken.’
Grijze muis
Buitink maakt zich ook zorgen over de specifieke kennis die verloren
kan gaan als de drie opleidingen op gaan in één studie. Bovendien is de cliënt
gebaat bij afbakening. ‘Het maatschappelijk werk heeft vooral een schakelfunctie
tussen zorg en welzijn en cliënt en hulpverlening, waarbij het individu het
uitgangspunt is. Bij het cultureel maatschappelijk werk staat de samenleving
voorop, en is de wijk vaak zelf de klant. Als je gaat integreren dan wordt de
welzijnswerker een brede grijze muis, die niet herkenbaar is. Wat vragen de
cliënten? Waarin onderscheiden de waarden zich? Welke meerwaarde heeft het
samengaan of het naast elkaar bestaan? De verschillen en overeenkomsten tussen
SPH, CMV en MWD zijn nooit goed ontrafeld. De disciplines weten zelfs veel te
weinig van elkaar. Hoe kun je dan stellen dat ze zomaar kunnen samengaan? Hierin
ligt een belangrijke functie van de opleidingen zelf. Ze moeten zich niet laten
leiden door financiën en wat trendy is, maar goed kijken naar het belang ervan.’
Directeur Jan Loovers van de afdeling Sociale Studies van Chr. Hogeschool
Windesheim vindt dat bij de toekomstige brede opleiding ‘Social Work’ de nadruk
niet moet liggen op het krijgen van één diploma, maar op de keuzevrijheid van
het leerprogramma. ‘In de toekomst wil ik inderdaad graag één getuigschrift
hebben voor de studenten, maar doordat het een vraaggerichte opleiding wordt,
studeren de studenten af met verschillende competenties. Als je alle
competenties van SPH, CMV en MWD naast elkaar zou leggen, dan komt wellicht
vijftig procent overeen. Deze vaardigheden kun je in het eerste jaar aanbieden,
zodat de basis van de studenten gelijk is.’ De hoofdfase van de opleiding is
geheel vraaggestuurd. De studenten worden gecoacht bij het maken van hun eigen
persoonlijke opleidingsplannen (p.o.p’s). Ze bepalen zelf welke richting ze op
willen en leggen dat vast in het p.o.p. Of de competenties voldoen aan de
kwaliteitseisen, zal de examencommissie bepalen. Tijdens de hoofdfase moet veel
samengewerkt worden met het werkveld. Docenten zullen de algemene onderdelen van
de opleiding doceren, maar de persoonlijke programma’s zullen vooral in de
praktijk worden geleerd. Loovers: ‘Ik vind leren en werken tegelijk erg
belangrijk. Op die manier kun je in de gaten houden wat het werkveld verlangt,
maar de student leert ook constant in de praktijk. Het kost twee jaar om een
opleiding te vernieuwen en dat betekent dat we voortdurend achterlopen op het
werkveld. Met de vraaggestuurde programma’s houd je de stof up to date.
Studenten moeten dichter bij het werkveld worden gebracht en daarom willen we de
opleiding het liefst duaal maken. De opleidingen en het werkveld moeten, waar
mogelijk, integreren.’
Vraaggestuurd leren
De studenten krijgen een algemeen getuigschrift met een portfolio
waarin de specifieke kwaliteiten van die persoon staan. Deze ervaringen bouwen
ze op door de lessen en de stages die ze lopen. Loovers is niet bang voor
Buitinks grijze muis. ‘We leggen de accenten juist op de verschillen. Iedereen
kan een heel eigen programma afleggen, en dat betekent dat er juist niet sprake
is van één grijze muis. Je moet een weg vinden tussen aan de ene kant brede
inzetbaarheid en aan de andere kant hele specifieke kwaliteiten. Ik denk dat we
met deze methode een behoorlijke vrijheid voor studenten hebben, maar wel met de
nodige competenties die gevraagd worden vanuit het werkveld. Er is een discussie
gaande of bepaalde kwaliteiten en specifieke deskundigheid verloren zal gaan en
of het beroep maatschappelijk werker bijvoorbeeld moet blijven of op moet gaan
als algemeen social worker. Na deze opleiding ben je mogelijk qua naam geen
maatschappelijk werker meer, maar je kunt toch laten zien dat je je erop gericht
hebt. Dat is de keuze van de student.’
De student kan de werkgever laten zien op welke werksoort en eventueel
welke doelgroep hij zijn heeft gericht. Loovers: ‘Ik denk dat het niet zinvol is
om de disciplines te labelen. Doordat je aan de ene kant breed inzetbare
studenten krijgt en aan de andere kant studenten die kiezen voor een heel
specialistisch programma is er een enorme variatie. Ik denk dat dit een concept
een antwoord kan zijn op de vraag waar de nieuwe welzijnswerker aan moet
voldoen. Wij zorgen voor goed opgeleide, flexibele mensen die niet in één
specifiek onderdeel zijn afgestudeerd en daardoor juist breed inzetbaar zijn.
Dáár is behoefte aan.’/Ester Mijnheer