Meer marktwerking, meer concurrentie. De welzijnsdirecteur als maatschappelijk ondernemer, die zijn markt kent, klantgericht te werk gaat en voortdurend innovatieve producten aanbiedt. Dat is het beeld van de welzijnssector zoals Sjef van Gennip (52) dat steeds heeft uitgedragen. Regelmatig kreeg hij daardoor kritiek dat hij te ver voor de troepen uitliep. ‘Als brancheorganisatie móet je voor de troepen uitlopen,’ zegt hij daarover. De leden betalen hun contributie en moeten daar creatieve denkkracht voor terugkrijgen. Als MOgroep dienen we een voortrekkersrol te vervullen.’ Dat hem dat soms op kritiek kwam te staan, neemt hij voor lief. ‘De tamboer-maître vangt nu eenmaal de blik. Maar als hij drie kilometer voor de fanfare uitloopt heeft hij wel een probleem.’ Per 1 september stapt van Gennip over van de MOgroep, de brancheorganisatie voor Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening, Jeugdzorg en Kinderopvang, naar Reclassering Nederland.
De politieke aandacht, met name voor de jeugd, verschuift steeds meer van preventie naar repressie. U schuift mee, van welzijnswerk naar reclassering?
‘Misschien kan ik me door deze overstap juist inzetten tegen het ondersneeuwen van de preventieve kant van de jeugdhulpverlening. De politieke insteek is volkomen doorgeslagen, verhard, verzakelijkt. Bij de reclassering is er nog veel winst te behalen op het gebied van preventie en hulpverlening. De samenwerking met welzijn kan beter. Op het gebied van het brede welzijnswerk is de reclassering tamelijk afwezig. En binnen de reclassering zelf heb ik het gevoel dat er ook nog de nodige verkokering te doorbreken is. Er zijn zeer veel reclasseringsdisciplines – jeugdreclassering, volwassenenreclassering, kinderbescherming, om er een paar te noemen – die allen de ketengedachte onderschrijven. Maar ze geven in de praktijk de eigen koker toch het primaat.’
U bent negen jaar directeur van de MOgroep (en haar voorganger) geweest. Wat zijn uw wapenfeiten?
‘In die tijd heeft de MOgroep een stevige bijdrage geleverd aan de professionalisering van alle drie beleidsterreinen waarop we actief zijn. De samenhang tussen die beleidsterreinen is aanmerkelijk verbeterd, onze leden zijn beter in staat de effecten van hun werk te laten zien, ze hebben hun informatiehuishouding beter op orde.’
Wat had u nog willen bereiken?
‘In onze sector geldt dat er een goed evenwicht moet zijn tussen het ondernemerschap enerzijds en de betrokkenheid met mensen anderzijds. Welzijnsondernemers moeten een marktgerichte, concurrerende organisatie hebben. Maar je werkt wel met mensen. Dat is iets anders dan gloeilampen verkopen. Ze moeten de effecten van hun werk kunnen aantonen, maar in de wetenschap dat niet alles van dit werk te meten is. Die discussie, dat dilemma, daar ben ik niet helemaal uitgekomen. Ik merk altijd dat ik voorzichtig moet zijn met dergelijke uitspraken. Zodra ik ook maar iets zeg dat het zuiver ondernemerschap iets relativeert, wordt dat al snel opgevat als alibi om dat ondernemerschap niet serieus te nemen. “Zie je wel: in welzijn is ondernemerschap niet mogelijk, ons werk is niet te meten. Van Gennip heeft het zelf gezegd.” Dan verschaf je de cynici over een ondernemende opstelling in welzijn direct een alibi om het naast zich neer te leggen. Daar ben ik doodsbenauwd voor. Want er is nog veel te halen op het gebied van nieuwe vormen van dienstverlening, innovatie, concurrentie. Verder vind ik het jammer dat het niet is gelukt om tot één brancheorganisatie in de kinderopvang te komen. Nederland is volgens mij te klein en de belangen zijn te groot om er twee brancheorganisaties op na te houden.
In de kinderopvang lijkt uw vertrouwen in het ondernemerschap onbegrensd. Ook wat betreft het bewaken van de kwaliteit.
‘Er zijn twee dingen die mij mateloos storen in die discussie. Ten eerste de indianenverhalen over de prijzen en prijsstijgingen. Daardoor wordt de werkelijkheid geweld aangedaan en worden ten onrechte barrières opgeworpen voor ouders die van de kinderopvang gebruik zouden willen maken. En ten tweede de stelling dat je de kwaliteit van de kinderopvang niet aan ondernemers kunt overlaten, want die zijn niet te vertrouwen en zullen zonder meer de kwaliteit slachtofferen voor de prijs. Er zal best hier en daar een onbetrouwbare tussen zitten, maar de kwaliteit staat hoog in het vaandel bij de aanbieders. Het is hun handelsmerk. Je prijst jezelf uit de markt als je niet op de kwaliteit let. Nu zullen veel mensen zeggen “natuurlijk roept Van Gennip dat, dat is zijn werk. Maar de huidige kwaliteit van de kinderopvang is heus niet alleen bereikt door wetten en regels in de cao. Deze sector is zelf tot certificering overgaan, terwijl dat een kostbare en tijdsintensieve klus is, die niet door de wet wordt voorgeschreven. Samen met Boink (Belangenvereniging van ouders in de kinderopvang, red.) werken we aan een convenant waarin alle kwaliteitsregels zijn vastgelegd. Voor 1 september moet dat duidelijk zijn. En lukt dat niet, dan zullen we zelf regels voor onze leden vaststellen.
‘En over de prijs: kinderopvang is niet duur. Maar er zijn mensen die de prijs er wel of niet voor over hebben. Grofweg kost de kinderopvang vijf en een halve euro per uur bruto. De meeste ouders krijgen geld van de overheid of de werkgever en betalen rond de drie en een halve euro. Voor die prijs krijg je een zeer goede dienstverlening, gewaarborgd, dus ook als een leidster ziek is, er zijn goede ruimtes, de veiligheid is in orde. Drie en een halve euro! Daar krijg je geen andere dienstverlening van dat niveau voor in Nederland. Nergens!
‘Natuurlijk is het bij elkaar best een hoop geld voor ouders. Maar het gaat om een tijdelijke investering. In het kind, maar ook in de eigen toekomst. Door de kinderopvang kunnen ouders zelf actief blijven op de arbeidsmarkt. Daarmee investeren ze in hun eigen carrière. Dat beeld krijgen we maar niet goed voor het voetlicht. De geluiden over dure kinderopvang krijgen veel meer aandacht. Ik zeg: kinderopvang is niet duur! Zo!’
Een ander hot item is de Wet Maatschappelijke Opvang. Vreest u niet dat die wet zal uitdraaien op een bezuiniging op het welzijnswerk?
‘We moeten er ontzettend kien op zijn dat dat niet gebeurt. Maar volgens mij biedt de WMO een gouden kans voor de sector om zich te profileren. Het gaat immers om de maatschappelijke participatie van burgers, in combinatie met ondersteunende taken die niet des zorgs zijn en met wonen. Dat biedt kansen die je met twee handen moet aangrijpen. Veel meer diensten zullen vanuit een extramurale setting worden aangeboden. Dat kan ook door ons. Je moet er wel voor oppassen dat gemeenten er niet voor kiezen om hun budgetten alleen in te zetten voor de ondersteuning van de meest schrijnende gevallen en welzijn de tweede prioriteit krijgt. Maar ik denk dat dat risico niet zo groot is. Welzijn kan door de WMO juist een facelift krijgen. Het is een prachtige kans om definitief af te rekenen met het beeld dat je niets aan welzijn hebt of dat de inspanningen niet meetbaar zouden zijn.’
De VNG, GGZ Nederland en de belangenverenigingen voor ouderen, gehandicapten en vrijwiligers zien allerlei bezwaren tegen de WMO. U blaast als enige de loftrompet?
‘Ik ben natuurlijk niet Malle Pietje. Maar dit soort debatten moet je vanuit de kansen voeren en niet alleen maar beren op de weg zien. Benoem die beren en schiet ze af. Arcares, de LVT, maar ook de VNG, vinden dat er niets mis is met het denken achter de WMO. Het is prima om het lokale niveau in hoge mate verantwoordelijk te maken. Het lokale bestuur wordt door de burger keihard afgerekend.’
U bent groot voorstander van meer marktwerking en meer ondernemerschap in de sector. Welzijn heeft nog altijd in veel gemeenten een monopolie. Welke ondernemer staat nu vrijwilliger zijn monopolie af?
‘Er is niets tegen als een ondernemer een groot marktaandeel of zelfs een monopolie heeft. Maar dat monopolie moet het gevolg zijn van een goede kwaliteit van dienstverlening. Als Nokia er in slaagt door vernieuwingen en innovaties zijn klanten dat te bieden wat ze willen en daarmee het overgrote deel van de markt naar zich toe te trekken – uitstekend. Maar een monopolie door gebrek aan concurrentie is wat anders. Dat garandeert geen kwaliteit of klantgerichte houding.’