Steeds meer mensen met een lichamelijke of
verstandelijke handicap, met psychiatrische problemen en ouderen wonen
zelfstandig. Zij moeten actief aan de maatschappij kunnen deelnemen en sociale
contacten kunnen hebben. Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel
Planbureau, juicht de vermaatschappelijking van de zorg toe. ‘De groep mensen
die echt niet zelfstandig kan leven, is vele malen kleiner dan we in de
voorgaande decennia dachten. Voor hen is vermaatschappelijking winst.’ Maar hij
stelt ook – soms waarschuwend – dat het draagvlak in de samenleving beperkt is
en dat de vermaatschappelijking van zorg een beschermingsplicht met zich
meebrengt. Schnabel zette zijn visie tevens uiteen als gastspreker tijdens het
Welzijnsdebat 2002 ‘Van vermaatschappelijkte zorg naar maatschappelijke
participatie’ op 19 november.
Zorg is door het kabinet als een recht gedefinieerd. Zou er ook
zoiets moeten zijn als recht op welzijn?
‘Zorg is tot op zekere hoogte te claimen, op basis van diagnose en
indicatie. Welzijn is niet claimbaar, al zou je de beschikbaarheid van bepaalde
welzijnsvoorzieningen wel als een recht kunnen definiëren. Op het niveau van de
samenleving doen we dat feitelijk, maar niet voor het individu. Daarom is er ook
weinig bereidheid om welzijnsvoorzieningen voor zelfstandig wonende zorgcliënten
onder de AWBZ te scharen. De basis bij vermaatschappelijking van zorg ligt in
voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg. Problemen met de gezondheid of
vitaliteit leiden ertoe dat mensen niet alles meer zelf kunnen. In het verleden
hebben we toegewerkt naar een integraal, maar ook erg uniform, pakket aan
gezondheidsdiensten. Het liefst 24 uur per dag beschikbaar, alle dagen van de
week en alle jaren van het leven. Bij de gehandicaptenzorg is dat gerealiseerd
en bij de ouderenzorg waren we onderweg daar naartoe. Dat concept willen we nu
weer verlaten. Het werd allemaal te veel en te duur. Daarom wordt nu meer per
geval bekeken wat iemand nodig heeft. Het lijkt me niet zinvol daar een algemeen
recht op welzijnsvoorzieningen aan te koppelen.’
Je zou toch een algemeen recht op ondersteuning bij
maatschappelijke participatie kunnen garanderen?
‘Je kunt dat wel als kernactiviteit van de welzijnssector benoemen, maar
hoe bepaal je of er in voldoende mate op individueel niveau aan een dergelijk
recht is voldaan, en wie bepaalt dat? Dat is en blijft subjectief. Ik bezocht
onlangs enkele projecten van Philadelphia Zorg in Amersfoort, waar verstandelijk
gehandicapten zelfstandig wonen, hun eigen kamer hebben, zelf een sleutel,
contacten in de buurt. Dat is natuurlijk prachtig, maar even verderop was er ook
een huis voor zwaar verstandelijk gehandicapten. Mensen die nauwelijks konden
communiceren. Het geschreeuw van deze mensen gaat soms door merg en been. Dat is
niet prettig voor de buurt en die gehandicapten hebben er helemaal geen erg in
of ze “intramuraal” wonen of niet. Dan vraag ik me af waarom zij zo nodig in een
gewone woonwijk moeten leven. Van participatie was geen sprake. In plaats van
een tuin of park was er niet meer dan een balkon. De voorziening zag er prima
uit, maar voor de vestiging in een woonwijk leek toch weinig reden. Daar was de
grens van vermaatschappelijking wat mij betreft overschreden. Deze gehandicapten
hadden misschien beter op de Veluwe kunnen blijven.’
Ziet u het als een taak van welzijnsinstellingen om de
betrokkenheid van de buren en de omgeving van zelfstandig wonende zorgcliënten
te organiseren?
‘Het is verstandig om mensen kennis te laten maken met hun nieuwe buren, om
vooroordelen weg te nemen. Maar je moet reëel zijn: van buren mag je niet te
veel verwachten. Als het om ouderen of verstandelijk gehandicapten gaat, willen
mensen nog wel wat doen. Maar bij psychiatrische patiënten ligt dat anders. Vaak
wordt de suggestie gewekt dat het om gewone en aardige mensen gaat, die
toevallig aan een ziekte leiden. Maar het ziektebeeld brengt met zich mee dat ze
niet zo gewoon en aardig zijn, maar eerder lastig, vervelend, onberekenbaar, of
juist schuw en teruggetrokken. Buren willen wel een handje toesteken, maar
alleen als mensen niet te sterk afwijken. En ze willen er iets voor terug, al is
het maar een goed gevoel of de zekerheid ook eens een beroep op de ander te
kunnen doen.’
Schiet de drang naar vermaatschappelijking door?
‘Je kunt je afvragen in hoeverre er sprake is van vrije wil. Dementerenden
blijven tegenwoordig, ook door het gebrek aan voorzieningen, steeds langer
zelfstandig wonen. Maar de behoefte aan bescherming is soms groot. Moet je daar
koste wat kost doorheen breken en hen ervan overtuigen dat ze beter af zijn als
ze zelfstandig leven? Of moet je gewoon accepteren dat dit niet voor iedereen
mogelijk of wenselijk is? De behoefte aan bescherming wordt te weinig serieus
genomen. Wij vinden in Nederland dat iedereen zelfstandig moet zijn, liefst ook
nog met een eigen inkomen. Dat vind ik erg veel gevraagd.’
Uit onderzoek blijkt dat mensen die actief deel uitmaken van de
samenleving vaak een betere gezondheid hebben.
‘Ja, van het vroegere idee van de welverdiende rust na het pensioen zijn we
af. Dat begrip had vooral betrekking op mensen die hun leven lang fysieke arbeid
hadden verricht. Die last verviel. Maar dergelijke arbeid bestaat haast niet
meer en mensen gaan ook nog vroeger met pensioen. Er zit veel
Zwiterserleven-fantasie bij. Voor veel mensen wordt de wereld eerder kleiner dan
groter. Ze worden niet meer uitgedaagd en verliezen hun sociale contacten.
Actief zijn hoeft niet te betekenen dat mensen plotseling vreselijk gaan sporten
of zich met de politiek gaan bemoeien. Een groot deel van de ouderen bestaat uit
80-plus vrouwen, die nooit aan het maatschappelijk leven hebben deelgenomen. Na
hun huwelijk voedden ze de kinderen op, deden het huishouden, en dat was het.
Van die mensen moet je niet allerlei maatschappelijke activiteiten
verwachten.’
Zou je deze mensen niet meer bij de samenleving kunnen
betrekken, bijvoorbeeld door intergenerationele projecten?
‘Ook dat is zo’n mooi ideaalbeeld, die bijzondere banden tussen jong en
oud. Helaas zijn onbegrip, irritatie en verveling veel meer de standaard.
Misschien dat dergelijke projecten voor toekomstige generaties zinvoller zijn.
Vergeet niet dat veel van de huidige ouderen zijn opgegroeid in een samenleving
waarin vrienden nauwelijks een rol speelden. Hun sociale netwerk bestaat meestal
uit de familie, of ze daar nu goede of slechte banden mee hebben.’
U lijkt een geringe verwachting te hebben van wat het
welzijnswerk kan betekenen voor zelfstandig wonende
zorgcliënten.
‘Het welzijnswerk kan wel degelijk een rol vervullen, maar dan moet je niet
te veel uitgaan van ideaalbeelden. Vermaatschappelijking houdt ook in dat er
meer kwetsbare mensen in de samenleving wonen, die eerder kans lopen slachtoffer
te worden van misbruik, criminaliteit en drugs. Je ziet bijvoorbeeld weleens dat
er bij zelfstandig wonende psychiatrische patiënten allerlei ongure types in hun
huis trekken. Dat is heel ernstig. Met de vermaatschappelijking krijgt de
samenleving er een soort beschermplicht bij. Daar kan het welzijnswerk een rol
in spelen.’
Is er voldoende draagvlak in de samenleving voor
vermaatschappelijking?
‘Tot op zekere hoogte. De draaglast – behalve van de naaste familie – is
beperkt en er speelt ook een proportionaliteitsbeginsel. Ik ben bij een zwaar
gehandicapte jongen geweest in de Amsterdamse wijk Park de Meer. Zijn woning is
honderd vierkante meter en hij heeft een groot balkon. Dankzij allerlei
technische snufjes kan hij er zelfstandig wonen. Dat is prachtig. Maar
tegelijkertijd is er wel woningnood in Amsterdam. De vraag of het rechtvaardig
is dat zo’n jongen in zo’n groot appartement woont, mag je bijna niet stellen.
Gewone jongens of meisjes van dertig met een klein baantje kunnen nooit zo’n
mooie flat betalen. Hun welzijnsbehoeften zijn niet veel anders dan van de
gehandicapte, maar hun recht beperkt zich tot de plicht bij te dragen aan de
financiering van voorzieningen die voor hen niet beschikbaar zijn. Nu vinden we
dat nog heel gewoon en zelfs heel terecht, maar zal dat zo blijven?’/Eric de
Kluis & Kees Neefjes