Na het gezinsdrama in Roermond – waarbij in juli vorig
jaar zes kinderen in een brand omkwamen – greep staatssecretaris Clémence
Ross-Van Dorp in om de rol van gezinscoaches bij wet te regelen. De bewindsvrouw
– nummer 4 op de CDA-kandidatenlijst – ziet deze regeling in de nieuwe wet op de
Jeugdzorg als een van haar belangrijkste ‘wapenfeiten’ tijdens de korte
regeerperiode van Balkenende.
Ross-Van Dorp: ‘Een brand kun je niet voorkomen, maar wel dat de hulp stokt
of dat de samenwerking tussen organisaties ophoudt. Om de hulp te blijven
vragen, moet er iemand in het gezin zijn die dat helpt ondersteunen. Dat kun je
gezinscoach noemen, omdat die term is ingeburgerd. Dat moet je in de wet
vastleggen. Een gezin kan een gezinscoach kiezen, maar is niet vrijblijvend.
Minister Donner en ik vinden dat je geen keuze moet opdringen. Als een gezin
dermate grote problemen heeft dat er een onder toezichtstelling bij Justitie
dreigt, dan zal dat gezegd worden. Van drang kom je dan in dwang terecht. Zo’n
keuze moet preventief werken om mensen uit het justitiële circuit te
houden.’
Wat vindt Ross-Van Dorp andere verdiensten van het afgelopen jaar? ‘Door de
kolommen van VWS heen, zowel door gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheid,
verpleging en verzorging hebben we afspraken gemaakt over de wachtlijstenaanpak.
We willen regionaal beleid stimuleren, we hebben keiharde afspraken om
overbodige regelgeving en bureaucratie aan te pakken, over kwaliteitsbeleid.
Over twee jaar moet iedere instelling een kwaliteitsbeleid voeren, waarop de
inspectie op kan toezien en de cliënten volledig inzicht in hebben. Uiteindelijk
moet je in een soort Michelingids kunnen zien in welke instelling je zorg wilt
krijgen.’
Onder welke voorwaarden kan de vermaatschappelijking in de zorg
doorgaan?
‘Je moet niet alleen praten over de omslag van aanbodsturing naar
vraagsturing, het systeem daarop inrichten. Onze eerste zorg moet zijn dat we
weten wat de klant wil. De indicatie moet onafhankelijk zijn, de klant moet niet
gebonden zijn aan een zorgaanbieder. Bij extramuralisering moet de kwaliteit van
dienstverlening ook buiten de muren van een instelling geleverd worden. Dat is
deels nog pionieren.’
De staatssecretaris vraagt zich af of alle zaken die in de AWBZ zijn
gestopt wel zo bijzonder zijn. ‘De wooncomponent hoort eigenlijk niet bij de
zorg als je thuis blijft wonen. We denken na over de regelgeving over de
scheiding wonen-zorg. Er zijn ook zaken die je gemeentelijk kunt regelen, zoals
tafeltje dekje. Hoe zorg je ervoor dat dat zo sluitend is dat mensen niet
onnodig in de AWBZ terechtkomen. Gemeenten moeten dat preventief regelen, het
liefst bij één loket, waar je met elke hulpvraag terecht kunt. Dat is de
frontoffice en backoffice. Daar moeten een heleboel diensten aanwezig zijn.
Daarnaar moet je door de deskundigen in het frontoffice verwezen worden.’
Extramurale zorg wordt gefinancierd uit de zogeheten
reikwijdteregeling. VWS-ambtenaren stellen dat hiervoor uit preventief oogpunt
ook wachtlijstgeld gebruikt kan worden.
‘Geld voor de wachtlijsten is voor wachtlijsten bedoeld en we hebben geld
voor reikwijdteregeling waarmee delen van de extramurale zorg kunnen regelen. We
werken aan een subsidieregeling en straks aan een Dienstenwet, met middelen voor
zorg die niet in de algemene wet bijzonder ziektekosten thuishoort. Je moet niet
doen alsof alles in die AWBZ thuishoort. Dat is bedoeld voor langdurige
bijzondere ziektekosten.’
Maar is de reikwijdteregeling qua middelen niet te beperkt voor
al die groepen die extramurale zorg moeten krijgen?
De staatssecretaris wijst op de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten.
‘Het zou mooi zijn als we daar meer middelen voor hadden, maar dat is op dit
moment niet het geval. Met die 31 miljoen gebeuren hele goede dingen. Allerlei
gemeenten doen hele creatieve dingen. Ik vind dat we moeten oppassen dat het
rijk het allemaal zou moeten regelen en subsidiëren.’
VNG en brancheorganisatie MO-groep waarschuwen dat de
extramuralisering stagneert omdat er te weinig geld is.
‘Instellingen kunnen nog meer doen, maar dan moet je dat samen met de
gemeenten doen. Een subsidieregeling is een manier om het proces vlot te
trekken. Soms moet je ook gewoon durven zeggen: dit is van de gemeenten, dit is
niet van het rijk. Een volgend kabinet moet zich bezinnen op de kosten als we
die taakverdeling rond hebben. Bijvoorbeeld: hoe kun je beter netwerken? Op
gemeentelijk niveau is daarmee een flink inverdieneffect te bereiken.’
VWS trok aan het kortste eind in de onderhandelingen met
Financiën.
De staatssecretaris kijkt zuur. ‘Als het economisch niet fantastisch gaat,
kun je forse claims op tafel leggen, maar je krijgt niet alles. Het is een
verdelingkwestie. Als je het hier uit je eigen begroting haalt, gaat dat van een
stuk zorg af. Iedereen heeft gelijk: als je zo’n stelsel maakt en je hebt zo’n
subsidieregeling, dan moet het uitgebreid worden.’
Hoe ziet u de rol van welzijnsactiviteiten bij de preventie van
zorg?
‘Die rol is natuurlijk groot. Mensen klagen vaak dat ze eenzaam zijn of
zich niet veilig voelen: “Misschien moet ik toch maar naar een verzorgingshuis.”
Mensen gaan door een gebrek aan welzijnsvoorzieningen, wegvallen van sociale
netwerken, door gebrek aan aandacht in hun omgeving, verlangen naar een
intramurale voorziening. Tegelijk zouden ze liever op hun eigen stekkie
blijven.’
Een NIZW-rapport stelt dat zorggerelateerde welzijnsdiensten
tussen de wal (gemeentelijk welzijnsbeleid) en het schip (de AWBZ) vallen. Hoe
kan daar samenhang in komen?
‘Regionaal en lokaal moeten mensen de ruimte krijgen daarvoor oplossingen
te verzinnen. Bij een woonzorgproject in Doetinchem hoorde ik dat mensen heel
wat horden hebben moeten nemen om te komen tot de meest wenselijke vorm van zorg
en welzijn. Ze moesten in de slag met de bouwvoorschriften van het college Bouw.
Vervolgens ging het over de vraag: hoe lever ik de ziekenzorg aan huis? Mag een
verpleeghuisarts wel buiten het verpleeghuis optreden? Ze zijn daar een beetje
met de rug naar Den Haag gaan staan, want ze wilden het gewoon gaan doen. Ik
zei: willen jullie wel een beetje met het gezicht naar Den Haag gaan staan om
mij te vertellen waar jullie last van hebben? Ik wil jullie graag ondersteunen
en iedereen laten profiteren, van wat jullie hebben bereikt, bijvoorbeeld via
een website.’
Is er niet een stimuleringsregeling nodig om
welzijnsinstellingen aan te zetten in te spelen op de
vermaatschappelijking?
De bewindsvrouw slaakt een zucht. ‘Er zijn ook mensen die het gewoon doen,
zonder steeds bij mij te komen met de vraag of ik daar geld voor heb. Je gaat
gewoon bij elkaar buurten en overlegt: hoe doe je dat nou? Als je dat wilt moet
dat niet alleen maar afhankelijk gesteld worden van geld.’
En u heeft geen geld.
‘Natúúrlijk is daar geld voor,’ zegt ze met luide stem. ´Maar ik heb er een
hekel aan dat mensen bij me komen en zeggen: heb je geld, dan kan ik iets doen.
Ik draai het liever om: als je weet wat je wil, kan je bij mij ook om geld
komen. Als ik duidelijk in beeld heb wat de opbrengst is, ben ik in het kader
van de nieuwe Welzijnsnota bereid dat te steunen. Ik ben een beetje allergisch
voor mensen die alleen maar roepen: ik heb geld nodig, anders kan ik niet
samenwerken.’
Is dat uw CDA-achtergrond met vertrouwen in samenwerking door
het particulier initiatief?
‘Ik woon in de Achterhoek en daar hebben we “samen buurt”. Daar vraag je
elkaar of je buur wil worden en als je dat doet, dan staan er bepaalde sociale
verplichtingen tegenover. Dat doe je niet voor geld, als er iemand ziek is dan
help je gewoon.’ De staatssecretaris vindt dat ‘noaberhulp’ het uitgangspunt
zijn voor de samenwerking tussen instellingen. ‘Tussen professionele
organisaties zijn vaak problemen omdat ze gericht zijn op zichzelf, in plaats
van op het netwerk dat ze moeten ondersteunen. Organisaties die wachtlijsten
willen oplossen moeten samen om de tafel. Dat werkt, bijvoorbeeld in
Nijmegen-Dukenburg. Verpleging, verzorging, RIO, zorgkantoor zaten daar om
tafel. Samen met de verpleeghuisarts gingen ze op pad en keken welke mensen er
nu op de wachtlijsten stonden. Ze doorbraken de schotten. Dat ging gewoon.’
Wat vindt u dan van AWBZ-koploper projecten zoals die in
Amsterdamse buurthuizen waar ze demente bejaarden begeleiden om ze langer thuis
te laten wonen? Zorg- en welzijnsinstellingen hebben dat samen met het
zorgkantoor opgezet. Moet je dat niet met landelijke regels
stimuleren?
´Ik denk dat dat wel een goede richting is. Het zit op het raakvlak van:
wat vind je nog welzijn en wat vind je nu AWBZ? Dan zeg ik: dit lijkt mij een
normale welzijnsdienst, die je kunt aanbieden op gemeentelijk niveau.´
Dan zeggen welzijnsinstellingen dat het nieuwe doelgroepen
zijn, die nieuwe deskundigheid vragen buiten hun bestaande
programma.
´Misschien moet je daar dan extra geld in investeren, als we het over een
subsidieregeling hebben, kan ik me voorstellen dat je het daarvoor besteedt.
Maar vervuilen we de boel niet als we alles in de AWBZ, de bijzondere
ziektekosten, zouden onderbrengen? Daarom moeten we een goede Welzijnsnota
hebben en daarover overleggen met gemeenten en instellingen.’
In hoeverre heeft het ministerie daar nog capaciteit voor?
Onlangs is besloten om de directie Sociaal Beleid in vier jaar te halveren. De
aandacht lijkt meer naar zorg en wachtlijsten te gaan dan naar
welzijn.
Ross-Van Dorp zegt afgemeten dat het ministerie ‘zeer slagvaardig’ is met
die capaciteit. ‘We hebben eerst gesproken over hoe we omgaan met de nieuwe
Welzijnsnota. Het departement wil niet alles topdown in de samenleving landen.
Als je partner wil zijn van gemeenten hoef je hier niet een hele zware overhead
te hebben. Je moet slagvaardig zijn.’
Heeft u een voorbeeld van dat partnerschap?
‘We willen als rijksoverheid faciliteren. In de nota benoemen we vijf
pijlers waarbij het bij welzijn om draait,’ zo schetst ze de opzet van de nieuwe
Welzijnsnota die begin 2003 zou verschijnen. Ondanks aandringen wil ze niet op
de inhoud ingaan, want dan loopt ze haar lokale partners voor de voeten. ‘Op de
inhoud kan ik niet ingaan, echt niet. Dan zou ik de gemeenten door de wielen
rijden en al de mensen die erover nadenken. Dan zit ik weer topdown te vertellen
wat ik belangrijk vind. Welzijn is niet van de rijksoverheid, maar van de
samenleving.’ Bij die thema’s komt budget ter beschikking waarop lokale partners
kunnen inschrijven. ‘Met dat geld mag je geen grote externe onderzoeken doen.
Het is niet nodig om daarmee een duur adviesbureau te financieren, kort door de
bocht gezegd.’
Hoe ziet u de rol van de welzijnssector bij veiligheid? Volgens
politiecommissaris Bik zijn cultureel werk en opbouwwerk cruciaal bij de
preventie van criminaliteit.
‘Dat is zo en ook bij de preventie van eenzaamheid. Welzijnswerk is
buitengewoon preventief. Bij jou in de buurt kan een onveilig gevoel bestaan,
omdat er geen sociale netwerken zijn. Of omdat jongeren alleen maar kunnen
rondhangen, in plaats van dat ze een plek hebben waar ze zich vermaken. Dat is
een kwestie van welzijn organiseren, buurtwerk stimuleren. Als Kamerlid ben ik
vier jaar geadopteerd door Nijmeegse wijken. Waar het welzijnswerk niet van de
grond kwam, bijvoorbeeld door ingrepen in de ruimtelijke ordening, daar had de
politie het ook lastiger. De link welzijn-veiligheid is er. Fijn dat politie en
justitie dat ook steeds vaker zeggen.’/Martin Zuithof