‘Neem nou de jeugdcriminaliteit. We bedenken allerlei
projecten en methoden om het te bestrijden. Maar hebben we nu echt in de gaten
hoe die jongeren op zoek naar hun grenzen in toom te houden zijn? Er is niet één
wondermiddel tegen jeugdcriminaliteit. Erken dan gewoon dat we het probleem niet
op kunnen lossen. Nee, wij doen alsof jeugdcriminaliteit een gebroken been is:
daar is een middel voor om het op te lappen. Fout, zo ver zijn we nog lang niet.
Ook niet in de jeugdzorg. We hebben wel zo langzamerhand kennis van de oorzaken
van de problemen van kinderen, maar niet van de middelen om er iets tegen te
doen. Dan moet je niet de suggestie wekken dat er een oplossingspakket is om de
relatie tussen ouder en kind te herstellen.’
En dat doet de nieuwe Wet op de Jeugdzorg wél, vindt Stan Meuwese,
directeur van Defence for Children International (DCI). Men pretendeert een wet
te maken die de problemen in de jeugdzorg oplost, want nu is er een goed
georganiseerde instelling voor: het bureau Jeugdzorg. Dat neemt de problemen van
de cliënt op, stelt de diagnose en leidt verder naar de geëigende therapie. ‘We
kunnen de problemen niet oplossen,’ is de overtuiging van Stan Meuwese. ‘Waarom
is het aantal onder toezicht stellingen (ots), het aantal jongeren dat in
tehuizen terecht komt of in een gesloten Jeugdinrichting, explosief gestegen?’
(ots in 1990: 12.000. In 1999 : 20.000, red) Meuwese signaleert ‘verontruste
ontwikkelingen’ binnen de jeugdhulpverlening. De bureaucratie is toegenomen en
de hulpverleners hebben nauwelijks tijd, aandacht en compassie voor de cliënten.
‘Laten we nou niet doen alsof een nieuwe wet dat oplost. Laten we bescheiden
zijn in wat de mogelijkheden zijn. We moeten niet doen alsof we weten hoe we de
problemen van ouders en hun kinderen kunnen beheersen.’
Hij maakt zich wel zorgen over de jeugdzorg: over het groeiend aantal
jongeren dat in de problemen komt, over een forse stijging van het aantal
kinderbeschermingsmaatregelen. En de onmogelijkheden van de jeugdzorg daartegen.
Die zorgen heeft Stan Meuwese opgeschreven en die vormen de basis voor een
Manifest, dat hij en enkele andere prominenten uit de jeugdhulpverlening – onder
andere kinderrechter Sonja de Pauw, therapeute Martine Delfos en de Stichting
Ombudsman – binnenkort ‘op een politiek moment’ willen presenteren.
Het manifest moet volgens Meuwese leiden tot bezinning. Over de nieuwe Wet
op de Jeugdzorg: ‘Schieten we niet te ver door in het planmatig vooraf bepalen
welke hulp geboden moet worden? En welke organisatievorm kan dat zo effectief
mogelijk doen? De provincie heeft al jarenlang de coördinatie over de jeugdzorg.
Waarom? Is dat effectief? Nee, dat is gewoon een keer bedacht door bestuurder,
omdat het organisatorisch handig was. Niet omdat het zoveel rendement voor de
jeugdzorg oplevert.’ Waar Stan Meuwese maar wil zeggen dat niet voor de meest
effectieve aanpak wordt gekozen, maar voor de bestuurlijk meest handige aanpak.
En daar wordt de jeugdzorg niet beter van.
Wat moet er dan wél gebeuren?
‘Ik denk dat de wet zo eenvoudig mogelijk geformuleerd moet worden. Zodat
de instellingen en de professionals zelf invulling kunnen geven aan de juiste
hulpverlening. De bureaucratie moet van de jeugdzorg afgetrokken worden. Sinds
de gezinsvoogdij een aparte instelling is geworden, is de administratieve last
met dertig procent gestegen. Hulpverleners moeten de gelegenheid krijgen om
kinderen en jongeren, het gezin te leren kennen, hen aan te voelen. Dan kan je
veel beter bepalen wat er moet gebeuren dan met een gesprek van een uur en dan
de therapie erachteraan,’ vindt Stan Meuwese. Aandacht, dat is de sleutel voor
succes volgens hem. Maar de jeugdzorg gaat de tegengestelde richting op, naar
het planmatige werken: ‘Nu is er weer een casemanager bedacht. Weer een laag
tussen cliënt en hulp. Houd toch eens op, ga wat doen! Ga op bezoek, voer
gesprekken. Uit onderzoek en in de praktijk blijkt dat intensieve begeleiding
het beste werkt.’
Hulpverleners moeten van Stan Meuwese de ruimte krijgen. Tijd hebben om
aandacht aan de cliënt te schenken. Ze moeten hun intuïtie kunnen volgen – ‘Heel
belangrijk’- en betrokkenheid, compassie bij hun cliënten kunnen tonen.
De scheiding van diagnose en therapie was nou juist ingesteld
onafhankelijke hulpverlening te waarborgen.
‘Waarom zou bijvoorbeeld een gezinsvoogd niet betrokken mogen zijn? Dat
moét juist. Als hulpverlener moet je erbij zijn, in het gezin, om goed te
bepalen welke hulp er nodig is en hoe die het beste gegeven kan worden.
Betrokkenheid en intuïtie zijn cruciaal om hulp te verlenen. Nu denken we met
het schematiseren van hulpverlening het verschil in behandelingen te
ondervangen. Ik geloof er niks van.’
U zegt dat er een gebrek is aan professionaliteit in de
jeugdzorg.
‘Ja, de kwalificaties waaraan een hulpverlener moet voldoen worden niet
door de overheid vastgesteld, die staan in de CAO, door werkgevers en werknemers
vastgesteld. Opleidingen worstelen met een goede beschrijving van wat het vak
precies voorstelt. In de praktijk moet je het vak eigenlijk leren. Dat is
misschien niet zo erg, maar dan moeten we niet doen alsof het een
uitgebalanceerd beroep is; je kunt niet binnen zeven dagen een brug bouwen
tussen ouder en kind. Natuurlijk gaat het veelal om het ‘tussen de oren-domein’,
dat moeilijk concreet is te maken. Maar dat geldt ook voor het onderwijs. En
daar kunnen we het rendement wel toetsen en zijn er kwaliteitseisen vastgesteld.
In de jeugdzorg weten we niet wat het rendement van de hulpverlening is. Uit een
onderzoek van professor Slot blijkt dat tweederde van de kinderen niks heeft aan
de onder toezicht stelling. Dan moeten we ook maar accepteren dat de
mogelijkheden voor hulpverlening beperkt zijn.
Is dat niet te gemakkelijk? Het doel moet toch altijd zijn de
problemen op te lossen?
‘Dan moeten we die hulpverleners meer tijd, meer ervaring, meer intuïtie en
meer compassie met hun cliënten gunnen.’