Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Steeds zwaarder belaste vrijwilligers in buurthuizen verdienen ondersteuning: Van koffieschenker tot halve therapeut

In de buurthuizen zijn het tegenwoordig de vrijwilligers en de additionele arbeidskrachten die inloopochtenden, jongerensozen en kookclubs 'draaien'. Sluipenderwijs hebben zij een flink deel van de agogische taken van de beroepskrachten overgenomen. Tegelijkertijd hebben diezelfde beroepskrachten steeds minder tijd om de vrijwilligers goede begeleiding en persoonlijke aandacht te geven. Met uitval en frustratie als gevolg. De buurthuizen zullen daarom werk moeten maken van een degelijk vrijwilligersbeleid. 'Het wordt steeds moeilijker om ze te werven en vast te houden.'

In het sociaal-cultureel werk zijn zo’n 78.000

vrijwilligers actief in buurthuisactiviteiten, wijkgerichte projecten en

beleidsmatige activiteiten. Als deze vrijwilligers massaal zouden stoppen,

konden de buurthuizen hun deuren meteen sluiten. De afgelopen jaren hebben

sociaal-cultureel werkers het uitvoerend werk grotendeels overgedragen aan

vrijwilligers. Zij vullen hun dagen nu met netwerken met andere organisaties,

het ontwikkelen van nieuwe activiteiten en de begeleiding van vrijwilligers,

beheerders, stagiaires en additionele arbeidskrachten. Bovendien zijn ze

gewoonlijk actief in meerdere buurthuizen. De hechte band die beroepskrachten

tot diep in de jaren tachtig met vrijwilligers kon onderhouden, is bijna overal

verdwenen. Dat heeft ook positieve kanten, vindt Kees Gans, directeur van

Stichting Welzijn Borger/Odoorn.’In het verleden had je een te beschermende

situatie en dat heeft de emancipatie van mensen belemmerd. In onze instelling

zijn alle buurthuizen, dorpshuizen en activiteiten verzelfstandigd en je ziet nu

dat de prestaties van vrijwilligers tot ongekende hoogten stijgen.’

Beroepskrachten begeleiden nieuwe initiatieven nu tot vrijwilligers het roer

over kunnen nemen. In het verleden verrichtten ze volgens Gans taken waarvoor ze

niet waren opgeleid, zoals koffie zetten en het openen en sluiten van zalen.

Taken die barvrijwilligers en beheerders nu voor hun rekening nemen. Toch ziet

de instelling ook de nadelen van deze grotere afstand onder ogen. De gemeenten

Borger en Odoorn zijn samengevoegd en hun welzijnsinstellingen gefuseerd. In de

nota Vrijwilligersbeleid van de vroegere Stichting Welzijn Borger wordt

opgemerkt dat er niet straffeloos gekort kan worden op het professionele werk in

de verwachting dat vrijwilligers het wegbezuinigde werk wel zullen overnemen.

‘Want ook de bereidheid en de draagkracht van vrijwilligers kent z’n

grenzen.’Een gevolg van de grotere afstand tot de vrijwilligers is

bijvoorbeeld dat signalen uit de buurt minder goed doorkomen dan voorheen,

vertelt sociaal-cultureel werker Ronald Heerema. ‘Daardoor is het moeilijker

voor de instelling om welzijnsbeleid uit te voeren en voor de gemeente om dat

beleid te maken. Een andere consequentie is dat er een groep voor kinderwerk is

verdwenen omdat er geen vrijwilligers meer voor waren. Vroeger zou een

beroepskracht zo’n groep overnemen, maar dat kan niet meer. We zijn een soort

tweedelijnsinstelling geworden, maar komen daar weer een beetje van

terug.’

Verlegen dikke jongen

In hun boek ‘Visie, Voorwaarden, Verbintenis. Vrijwilligersbeleid in het

sociaal-cultureel werk’ komen Minke van Putten en Anneke Helwegen tot een

vergelijkbare conclusie als Welzijn Borger. ‘Het is een misvatting dat

vrijwilligers automatisch meer verantwoordelijkheid nemen wanneer

beroepskrachten zich uit de uitvoering terugtrekken. Juist in wijken waar sprake

is van maatschappelijke achter stand, blijkt een omgekeerd effect op te treden.

Daar haken vrijwilligers af als de professionele begeleiding vermindert.’De

meeste instellingen beschouwen vrijwilligers niet als gratis plaatsvervangers

voor dure beroepskrachten, maar beschouwen ze als doelgroep. Veel vrijwilligers

zijn namelijk langdurig werklozen, ex-verslaafden en ex-psychiatrische pati‰nten

die in het kader van maatschappelijke participatie en sociale activering in de

buurthuizen aan de slag gaan. Toch hebben veel welzijnsinstellingen de eisen aan

vrijwilligers de laatste jaren flink aangescherpt, zo blijkt uit de

inventarisatie van Van Putten. Als ze steeds zelfstandiger moeten functioneren

en steeds gecompliceerdere klussen moeten klaren, is dat voor veel vrijwilligers

te hoog gegrepen. Gevolg is dat er juist nogal wat mensen afhaken die de

buurthuizen vanuit hun activeringsdoelstellingen als doelgroep willen

omarmen.

Doordat beroepskrachten zich minder laten zien bij de activiteiten in

buurthuizen, hebben vrijwilligers, beheerders en additionele arbeidskrachten ook

een fors deel van hun agogische taken overgenomen. Ze zijn volgens Van Putten en

Helwegen ‘praatpaal voor bewoners en bezoekers, bevorderen contacten tussen

wijkbewoners, verlenen onderlinge steun, geven opvoedkundige adviezen,

activeren, verwijzen naar hulpverlenende instanties, geven voorlichting,

verrichten vindplaatsgericht jongerenwerk en bevorderen de integratie van

migranten en andere minderheden’. In hun boek geven de beide auteurs enkele

bijzondere voorbeelden van agogische activiteiten van vrijwilligers. Zo kwam er

op de inloopochtenden van een Amsterdams buurthuis geregeld een wat gezette

jongen, die niet zo goed onder de mensen durfde. Een vrijwilligster die daar de

koffie schonk, merkte dat hij vertrok zodra het hem te druk werd. Samen met haar

dochter besloot ze dit patroon te doorbreken.

‘Mijn dochter had het vaak sneller in de gaten dan ik. “Mam, hij wil

weer weg!”, riep ze dan. Ik liep er dan hard achteraan en sleurde hem weer naar

binnen – klaar!’ Van Putten en Helwegen typeren deze aanpak als een

‘rechttoe-rechtaanmethode’. En die blijkt effectief, want na verloop van tijd

sloop de jongen niet meer weg en deed hij zijn mond zelfs steeds meer open. Zo

kwamen andere bezoekers erachter dat hij al veel te lang wachtte op een recept

voor hartmedicijnen: ‘De pillen waren op. Een van de andere bezoekers heeft het

ziekenhuis gebeld en de jongen kon zijn recept ophalen.’

Krengetje

In Leiden veroorzaakte een groep tieners overlast op een plein, tot

ergernis van de oudere buurtbewoners. Een vrijwilligster van het buurtcentrum

stapte op hen af met de woorden: ‘In plaats van dat jullie nou de kankers en de

tyfus naar die mensen toegooien, práát ook eens met de oude generatie. Ze kunnen

heel interessant vertellen. En jou nog een heleboel leren.’ Ze nodigde de

jongeren uit om mee te doen aan de activiteiten in het buurthuis. ‘Wat was ik

toch een kreng, hè?’ zegt één van de jongeren die inmiddels vaste bezoeker van

het buurthuis is geworden. Waarop de vrijwilligster antwoordt: ‘Maar wat ben je

nu toch een schat, hè. Want je kan het wel.’ Bemoeizorg en outreachend werken

zijn vertrouwde termen in het welzijnswerk, maar weinig beroepskrachten zullen

dwang gebruiken om buurtbewoners het buurthuis in te krijgen. Zij zijn eerder

geneigd potenti‰le bezoekers er met argumenten van te overtuigen dat het

sociaal-cultureel werk hun iets te bieden heeft. In beide voorbeelden krijgen

vrijwilligers iets voor elkaar wat beroepskrachten vaak niet lukt. Hoe reageren

professionals op de doortastende werkwijze van de Amsterdamse en Leidse

vrijwillig sters?’Een directieve aanpak,’ luidt de eerste reactie van Helma

Faber, manager van de Werkeenheid Afrikaanderwijk bij Stichting Welzijn

Feijenoord in Rotterdam. ‘Maar met die directe manier van doen kunnen ze

blijkbaar wel een gedragspatroon doorbreken. Ook hier zie ik dat in de praktijk

gebeuren. Vrijwilligers komen uit dezelfde sociale groep als de bezoekers.

Daarom begrijpen bezoekers hun aanpak soms beter dan die van de

beroepskrachten.’ Ook Lammie Polling, sociaal-cultureel werker bij Welzijn

Borger/Odoorn, heeft waardering voor de vrijwilligsters. ‘De afstand tussen

bezoekers en vrijwilligers, beheerders of buurtconci‰rges is nu eenmaal veel

kleiner dan tussen bezoekers en beroepskrachten,’ zegt zij. ‘Zelf begeleid ik

een beheerder die wij vanuit de Melkert-regeling hebben aangesteld. Hij is

menselijk, staat open voor nieuwe ideeën en kent de buurt en de bewoners. Hij is

een vertrouwd type. Als bezoekers hun verhaal bij hem doen, vraagt hij mij wel

eens of hij niet te ver in de hulpverlening is gegaan.’

Opdringerige aanpak

De vrijwilligers mogen met hun informele agogische aanpak af en toe betere

resultaten halen dan de professionals met hun hbo-diploma’s, maar zij kennen ook

hun beperkingen. Met de recht-toe recht-aan methode kunnen vrijwilligers de

plank ook flink mis slaan. Vrijwilligers bieden bijvoorbeeld niet altijd een

luisterend oor, maar soms ook een mond die niet stilstaat. Een bezoeker die

voorzichtig over een probleem begint te praten, kan het meemaken dat de

vrijwilliger uitvoerig gaat vertellen hoe zij of iemand anders die ze kent een

vergelijkbaar probleem heeft opgelost. Of een vrijwilliger probeert een vrouw

die net een kind verloren heeft een hart onder de riem te steken met de

opmerking ‘dat ze nog jong genoeg is om een nieuw kind te krijgen’. De kans is

dan erg groot dat de moeder zich onbegrepen voelt en dichtslaat. Ze kan het

gevoel krijgen dat de vrijwilliger haar geen ruimte geeft voor haar verdriet en

besluiten nooit meer een stap over de drempel van het buurthuis te zetten. Dit

soort situaties zullen de beroepskrachten en managers lang niet altijd ter ore

komen. Ook is het mogelijk dat bezoekers de doortastende agogische aanpak van

vrijwilligers en beheerders te opdringerig vinden en bang zijn dat ze in het

buurthuis en in de buurt over de tong zullen gaan.

Dat roept de vraag op welke agogische taken tot het domein van de

beroepskrachten behoren en welke de vrijwilligers, additionelen en beheerders

voor hun rekening kunnen nemen. ‘Als het echt om activeren gaat, doet de

beroepskracht dat,’ vertelt Polling van Welzijn Borger/Odoorn. ‘Zo ben ik net

zelf met een jongen op stap geweest om werk voor hem te vinden. Hij woont in een

instelling voor jeugdhulpverlening, maar kan daar alleen blijven als hij een

vaste dagbesteding heeft. Ik help hem omdat hij vrijwilligerswerk doet bij ons.

Ook is er agogisch werk dat ik uit overwegingen van privacy niet aan

vrijwilligers overlaat. Ik heb regelmatig contact met een jongen die onze soos

bezoekt. Hij is bij zijn ouders weggegaan, maar zij willen wel graag weten of

het goed met hem gaat.’

De agogische taakverdeling tussen beroepskrachten en vrijwilligers is

waarschijnlijk door heel weinig instellingen vastgelegd in een beleidsstuk.

Meestal is de ongeschreven richtlijn dat vrijwilligers een beroepskracht moeten

aanspreken als ze bepaalde problemen niet zelf kunnen afhandelen. Op dezelfde

manier geldt gewoonlijk de afspraak dat vrijwilligers en beroepskrachten niet

voor hulpverleners moeten gaan spelen. Dit blijven echter weinig concrete en

subjectieve normen. De ene vrijwilliger zal de beroepskracht eerder consulteren

dan de ander en de grens tussen het luisterend oor en een hulpverlenersachtige

interventie is niet eenvoudig te trekken.

Je hart luchten

Wel duidelijk is dat vrijwilligers die activiteiten verrichten waaraan

agogische aspecten kleven, moeten kunnen rekenen op goede ondersteuning. Uit de

inventarisatie van Van Putten blijkt dat driekwart van de instellingen veel

waarde hecht aan formele vormen van leren, zoals scholingen en cursussen. Doel

van de cursussen is zowel verhoging van de kwaliteit van het werk als

persoonlijke groei van de vrijwilligers. Naast cursussen op het gebied van EHBO,

horeca, computers en creativiteit is er ook veel aandacht voor sociale

vaardigheden. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als conflicthantering,

omgaan met agressie of met cultuurverschillen. Verder zijn er aparte cursussen

voor het kinderwerk, waarin pedagogische doelen centraal staan. Welzijn

Borger/Odoorn biedt een leergang ‘helpen als vrijwilliger’ aan, waarin

deelnemers leren luisteren, verwijzen en grenzen stellen. Hoe veel instellingen

dergelijke cursussen aanbieden, is niet bekend. Er zijn welzijnsorganisaties die

er gewoonweg geen financi‰n voor hebben. ‘Wij hebben bijna geen geld voor

scholing van het personeel, laat staan voor cursussen voor vrijwilligers,’ zegt

Esther de Ruiter, coördinator van de stadsdeelorganisatie Haarlem Zuid-West.

‘Als je vrijwilligers geen scholing, aandacht of waardering kunt geven, haken ze

af. We zien dat het steeds moeilijker wordt om vrijwilligers te werven en vast

te houden.’Maar scholing is niet voor alle vrijwilligers weggelegd. Van

Putten benadrukt dat cursussen al gauw te moeilijk zijn. ‘Want wij zijn maar

doodgewone huis-, tuin- en keukenvrouwen,’ zoals twee Rotterdamse

vrijwilligsters verklaarden. Informeel leren in de praktijk levert voor laag

opgeleide vrijwilligers de beste resultaten op. Dat de professionals zich steeds

meer terugtrekken, heeft juist voor hun leermogelijkheden negatieve effecten.

‘Nieuwe dingen moet je echt met ze op de werkvloer bespreken,’ zegt een

beroepskracht. ‘Dan zit het nog vers in het geheugen als ze het kunnen

toepassen. Dat is toch anders dan bij vrijwilligers met bijvoorbeeld

Pedagogische Academie.’ De vrijwilligers zijn dus aangewezen op individuele

begeleiding door beroepskrachten. Maar die zijn lang niet altijd in de buurt en

hebben het vaak druk.Vroeger ‘was er tijd voor een praatje, je kon je hart

luchten,’ zegt een vrijwilliger. ‘Maar dat is in de loop der jaren steeds minder

geworden. Als je tegenwoordig al een beroepskracht treft, merk je gelijk hoe ze

tot over hun oren in het werk zitten! Niks ten kwade van de beroepskrachten

hoor, daar niet van! Maar je denkt: laten we ze maar niet lastig vallen.’

Ondersteuning van vrijwilligers is van doorslaggevend belang voor de

kwaliteit van het werk en het werkplezier, de motivatie en de ontplooiingskansen

van de vrijwilligers, stelt Van Putten. Daarom moet die ondersteuning

structureel geregeld zijn. Als dat niet in de vorm van cursussen is, dan dient

het informele leren in de praktijk een structureel karakter te hebben.

Beroepskrachten moeten vrijwilligers een continue werkbegeleiding bieden en

daarbij altijd een aantal aandachtspunten in het achterhoofd houden. ‘Als je

merkt dat een vrijwilliger meteen met zijn eigen verhaal komt als de bezoeker

een luisterend oor wil, kun je dat spiegelen,’ zegt Faber. ‘Dan zeg je: als jij

mij over je problemen wilt vertellen en ik steek vervolgens een monoloog af, heb

je daar dan veel aan? Op die manier kun je vrijwilligers veel leren.’

Een andere mogelijkheid om vrijwilligers structureel te ondersteunen ligt

in het projectmatig werken. Een goed voorbeeld zijn de wijkposten in de

Afrikaanderwijk in Rotterdam, waar buurtbewoners met allerlei vragen terecht

kunnen bij een beroepskracht. ‘Vrijwilligsters van de vrouwengroep vangen de

bezoekers op, schenken koffie en praten met de mensen. Als er iets ernstigs aan

de hand is, bespreken ze dat met de beroepskracht,’ vertelt Faber. ‘In feite is

het een laagdrempelig, maar niet onbelangrijk agogisch proces dat plaatsvindt in

een duidelijk afgebakend kader. De beroepskracht is verantwoordelijk, de

begeleiding is duidelijk geregeld en vrijwilligers kunnen de

deskundigheidsbevordering krijgen waaraan ze zelf behoefte hebben. Zowel de

vrijwilligers als de instelling hebben baat bij die aanpak.’/Kees

Neefjes

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.