In het sociaal-cultureel werk zijn zo’n 78.000
vrijwilligers actief in buurthuisactiviteiten, wijkgerichte projecten en
beleidsmatige activiteiten. Als deze vrijwilligers massaal zouden stoppen,
konden de buurthuizen hun deuren meteen sluiten. De afgelopen jaren hebben
sociaal-cultureel werkers het uitvoerend werk grotendeels overgedragen aan
vrijwilligers. Zij vullen hun dagen nu met netwerken met andere organisaties,
het ontwikkelen van nieuwe activiteiten en de begeleiding van vrijwilligers,
beheerders, stagiaires en additionele arbeidskrachten. Bovendien zijn ze
gewoonlijk actief in meerdere buurthuizen. De hechte band die beroepskrachten
tot diep in de jaren tachtig met vrijwilligers kon onderhouden, is bijna overal
verdwenen. Dat heeft ook positieve kanten, vindt Kees Gans, directeur van
Stichting Welzijn Borger/Odoorn.’In het verleden had je een te beschermende
situatie en dat heeft de emancipatie van mensen belemmerd. In onze instelling
zijn alle buurthuizen, dorpshuizen en activiteiten verzelfstandigd en je ziet nu
dat de prestaties van vrijwilligers tot ongekende hoogten stijgen.’
Beroepskrachten begeleiden nieuwe initiatieven nu tot vrijwilligers het roer
over kunnen nemen. In het verleden verrichtten ze volgens Gans taken waarvoor ze
niet waren opgeleid, zoals koffie zetten en het openen en sluiten van zalen.
Taken die barvrijwilligers en beheerders nu voor hun rekening nemen. Toch ziet
de instelling ook de nadelen van deze grotere afstand onder ogen. De gemeenten
Borger en Odoorn zijn samengevoegd en hun welzijnsinstellingen gefuseerd. In de
nota Vrijwilligersbeleid van de vroegere Stichting Welzijn Borger wordt
opgemerkt dat er niet straffeloos gekort kan worden op het professionele werk in
de verwachting dat vrijwilligers het wegbezuinigde werk wel zullen overnemen.
‘Want ook de bereidheid en de draagkracht van vrijwilligers kent z’n
grenzen.’Een gevolg van de grotere afstand tot de vrijwilligers is
bijvoorbeeld dat signalen uit de buurt minder goed doorkomen dan voorheen,
vertelt sociaal-cultureel werker Ronald Heerema. ‘Daardoor is het moeilijker
voor de instelling om welzijnsbeleid uit te voeren en voor de gemeente om dat
beleid te maken. Een andere consequentie is dat er een groep voor kinderwerk is
verdwenen omdat er geen vrijwilligers meer voor waren. Vroeger zou een
beroepskracht zo’n groep overnemen, maar dat kan niet meer. We zijn een soort
tweedelijnsinstelling geworden, maar komen daar weer een beetje van
terug.’
Verlegen dikke jongen
In hun boek ‘Visie, Voorwaarden, Verbintenis. Vrijwilligersbeleid in het
sociaal-cultureel werk’ komen Minke van Putten en Anneke Helwegen tot een
vergelijkbare conclusie als Welzijn Borger. ‘Het is een misvatting dat
vrijwilligers automatisch meer verantwoordelijkheid nemen wanneer
beroepskrachten zich uit de uitvoering terugtrekken. Juist in wijken waar sprake
is van maatschappelijke achter stand, blijkt een omgekeerd effect op te treden.
Daar haken vrijwilligers af als de professionele begeleiding vermindert.’De
meeste instellingen beschouwen vrijwilligers niet als gratis plaatsvervangers
voor dure beroepskrachten, maar beschouwen ze als doelgroep. Veel vrijwilligers
zijn namelijk langdurig werklozen, ex-verslaafden en ex-psychiatrische pati‰nten
die in het kader van maatschappelijke participatie en sociale activering in de
buurthuizen aan de slag gaan. Toch hebben veel welzijnsinstellingen de eisen aan
vrijwilligers de laatste jaren flink aangescherpt, zo blijkt uit de
inventarisatie van Van Putten. Als ze steeds zelfstandiger moeten functioneren
en steeds gecompliceerdere klussen moeten klaren, is dat voor veel vrijwilligers
te hoog gegrepen. Gevolg is dat er juist nogal wat mensen afhaken die de
buurthuizen vanuit hun activeringsdoelstellingen als doelgroep willen
omarmen.
Doordat beroepskrachten zich minder laten zien bij de activiteiten in
buurthuizen, hebben vrijwilligers, beheerders en additionele arbeidskrachten ook
een fors deel van hun agogische taken overgenomen. Ze zijn volgens Van Putten en
Helwegen ‘praatpaal voor bewoners en bezoekers, bevorderen contacten tussen
wijkbewoners, verlenen onderlinge steun, geven opvoedkundige adviezen,
activeren, verwijzen naar hulpverlenende instanties, geven voorlichting,
verrichten vindplaatsgericht jongerenwerk en bevorderen de integratie van
migranten en andere minderheden’. In hun boek geven de beide auteurs enkele
bijzondere voorbeelden van agogische activiteiten van vrijwilligers. Zo kwam er
op de inloopochtenden van een Amsterdams buurthuis geregeld een wat gezette
jongen, die niet zo goed onder de mensen durfde. Een vrijwilligster die daar de
koffie schonk, merkte dat hij vertrok zodra het hem te druk werd. Samen met haar
dochter besloot ze dit patroon te doorbreken.
‘Mijn dochter had het vaak sneller in de gaten dan ik. “Mam, hij wil
weer weg!”, riep ze dan. Ik liep er dan hard achteraan en sleurde hem weer naar
binnen – klaar!’ Van Putten en Helwegen typeren deze aanpak als een
‘rechttoe-rechtaanmethode’. En die blijkt effectief, want na verloop van tijd
sloop de jongen niet meer weg en deed hij zijn mond zelfs steeds meer open. Zo
kwamen andere bezoekers erachter dat hij al veel te lang wachtte op een recept
voor hartmedicijnen: ‘De pillen waren op. Een van de andere bezoekers heeft het
ziekenhuis gebeld en de jongen kon zijn recept ophalen.’
Krengetje
In Leiden veroorzaakte een groep tieners overlast op een plein, tot
ergernis van de oudere buurtbewoners. Een vrijwilligster van het buurtcentrum
stapte op hen af met de woorden: ‘In plaats van dat jullie nou de kankers en de
tyfus naar die mensen toegooien, práát ook eens met de oude generatie. Ze kunnen
heel interessant vertellen. En jou nog een heleboel leren.’ Ze nodigde de
jongeren uit om mee te doen aan de activiteiten in het buurthuis. ‘Wat was ik
toch een kreng, hè?’ zegt één van de jongeren die inmiddels vaste bezoeker van
het buurthuis is geworden. Waarop de vrijwilligster antwoordt: ‘Maar wat ben je
nu toch een schat, hè. Want je kan het wel.’ Bemoeizorg en outreachend werken
zijn vertrouwde termen in het welzijnswerk, maar weinig beroepskrachten zullen
dwang gebruiken om buurtbewoners het buurthuis in te krijgen. Zij zijn eerder
geneigd potenti‰le bezoekers er met argumenten van te overtuigen dat het
sociaal-cultureel werk hun iets te bieden heeft. In beide voorbeelden krijgen
vrijwilligers iets voor elkaar wat beroepskrachten vaak niet lukt. Hoe reageren
professionals op de doortastende werkwijze van de Amsterdamse en Leidse
vrijwillig sters?’Een directieve aanpak,’ luidt de eerste reactie van Helma
Faber, manager van de Werkeenheid Afrikaanderwijk bij Stichting Welzijn
Feijenoord in Rotterdam. ‘Maar met die directe manier van doen kunnen ze
blijkbaar wel een gedragspatroon doorbreken. Ook hier zie ik dat in de praktijk
gebeuren. Vrijwilligers komen uit dezelfde sociale groep als de bezoekers.
Daarom begrijpen bezoekers hun aanpak soms beter dan die van de
beroepskrachten.’ Ook Lammie Polling, sociaal-cultureel werker bij Welzijn
Borger/Odoorn, heeft waardering voor de vrijwilligsters. ‘De afstand tussen
bezoekers en vrijwilligers, beheerders of buurtconci‰rges is nu eenmaal veel
kleiner dan tussen bezoekers en beroepskrachten,’ zegt zij. ‘Zelf begeleid ik
een beheerder die wij vanuit de Melkert-regeling hebben aangesteld. Hij is
menselijk, staat open voor nieuwe ideeën en kent de buurt en de bewoners. Hij is
een vertrouwd type. Als bezoekers hun verhaal bij hem doen, vraagt hij mij wel
eens of hij niet te ver in de hulpverlening is gegaan.’
Opdringerige aanpak
De vrijwilligers mogen met hun informele agogische aanpak af en toe betere
resultaten halen dan de professionals met hun hbo-diploma’s, maar zij kennen ook
hun beperkingen. Met de recht-toe recht-aan methode kunnen vrijwilligers de
plank ook flink mis slaan. Vrijwilligers bieden bijvoorbeeld niet altijd een
luisterend oor, maar soms ook een mond die niet stilstaat. Een bezoeker die
voorzichtig over een probleem begint te praten, kan het meemaken dat de
vrijwilliger uitvoerig gaat vertellen hoe zij of iemand anders die ze kent een
vergelijkbaar probleem heeft opgelost. Of een vrijwilliger probeert een vrouw
die net een kind verloren heeft een hart onder de riem te steken met de
opmerking ‘dat ze nog jong genoeg is om een nieuw kind te krijgen’. De kans is
dan erg groot dat de moeder zich onbegrepen voelt en dichtslaat. Ze kan het
gevoel krijgen dat de vrijwilliger haar geen ruimte geeft voor haar verdriet en
besluiten nooit meer een stap over de drempel van het buurthuis te zetten. Dit
soort situaties zullen de beroepskrachten en managers lang niet altijd ter ore
komen. Ook is het mogelijk dat bezoekers de doortastende agogische aanpak van
vrijwilligers en beheerders te opdringerig vinden en bang zijn dat ze in het
buurthuis en in de buurt over de tong zullen gaan.
Dat roept de vraag op welke agogische taken tot het domein van de
beroepskrachten behoren en welke de vrijwilligers, additionelen en beheerders
voor hun rekening kunnen nemen. ‘Als het echt om activeren gaat, doet de
beroepskracht dat,’ vertelt Polling van Welzijn Borger/Odoorn. ‘Zo ben ik net
zelf met een jongen op stap geweest om werk voor hem te vinden. Hij woont in een
instelling voor jeugdhulpverlening, maar kan daar alleen blijven als hij een
vaste dagbesteding heeft. Ik help hem omdat hij vrijwilligerswerk doet bij ons.
Ook is er agogisch werk dat ik uit overwegingen van privacy niet aan
vrijwilligers overlaat. Ik heb regelmatig contact met een jongen die onze soos
bezoekt. Hij is bij zijn ouders weggegaan, maar zij willen wel graag weten of
het goed met hem gaat.’
De agogische taakverdeling tussen beroepskrachten en vrijwilligers is
waarschijnlijk door heel weinig instellingen vastgelegd in een beleidsstuk.
Meestal is de ongeschreven richtlijn dat vrijwilligers een beroepskracht moeten
aanspreken als ze bepaalde problemen niet zelf kunnen afhandelen. Op dezelfde
manier geldt gewoonlijk de afspraak dat vrijwilligers en beroepskrachten niet
voor hulpverleners moeten gaan spelen. Dit blijven echter weinig concrete en
subjectieve normen. De ene vrijwilliger zal de beroepskracht eerder consulteren
dan de ander en de grens tussen het luisterend oor en een hulpverlenersachtige
interventie is niet eenvoudig te trekken.
Je hart luchten
Wel duidelijk is dat vrijwilligers die activiteiten verrichten waaraan
agogische aspecten kleven, moeten kunnen rekenen op goede ondersteuning. Uit de
inventarisatie van Van Putten blijkt dat driekwart van de instellingen veel
waarde hecht aan formele vormen van leren, zoals scholingen en cursussen. Doel
van de cursussen is zowel verhoging van de kwaliteit van het werk als
persoonlijke groei van de vrijwilligers. Naast cursussen op het gebied van EHBO,
horeca, computers en creativiteit is er ook veel aandacht voor sociale
vaardigheden. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als conflicthantering,
omgaan met agressie of met cultuurverschillen. Verder zijn er aparte cursussen
voor het kinderwerk, waarin pedagogische doelen centraal staan. Welzijn
Borger/Odoorn biedt een leergang ‘helpen als vrijwilliger’ aan, waarin
deelnemers leren luisteren, verwijzen en grenzen stellen. Hoe veel instellingen
dergelijke cursussen aanbieden, is niet bekend. Er zijn welzijnsorganisaties die
er gewoonweg geen financi‰n voor hebben. ‘Wij hebben bijna geen geld voor
scholing van het personeel, laat staan voor cursussen voor vrijwilligers,’ zegt
Esther de Ruiter, coördinator van de stadsdeelorganisatie Haarlem Zuid-West.
‘Als je vrijwilligers geen scholing, aandacht of waardering kunt geven, haken ze
af. We zien dat het steeds moeilijker wordt om vrijwilligers te werven en vast
te houden.’Maar scholing is niet voor alle vrijwilligers weggelegd. Van
Putten benadrukt dat cursussen al gauw te moeilijk zijn. ‘Want wij zijn maar
doodgewone huis-, tuin- en keukenvrouwen,’ zoals twee Rotterdamse
vrijwilligsters verklaarden. Informeel leren in de praktijk levert voor laag
opgeleide vrijwilligers de beste resultaten op. Dat de professionals zich steeds
meer terugtrekken, heeft juist voor hun leermogelijkheden negatieve effecten.
‘Nieuwe dingen moet je echt met ze op de werkvloer bespreken,’ zegt een
beroepskracht. ‘Dan zit het nog vers in het geheugen als ze het kunnen
toepassen. Dat is toch anders dan bij vrijwilligers met bijvoorbeeld
Pedagogische Academie.’ De vrijwilligers zijn dus aangewezen op individuele
begeleiding door beroepskrachten. Maar die zijn lang niet altijd in de buurt en
hebben het vaak druk.Vroeger ‘was er tijd voor een praatje, je kon je hart
luchten,’ zegt een vrijwilliger. ‘Maar dat is in de loop der jaren steeds minder
geworden. Als je tegenwoordig al een beroepskracht treft, merk je gelijk hoe ze
tot over hun oren in het werk zitten! Niks ten kwade van de beroepskrachten
hoor, daar niet van! Maar je denkt: laten we ze maar niet lastig vallen.’
Ondersteuning van vrijwilligers is van doorslaggevend belang voor de
kwaliteit van het werk en het werkplezier, de motivatie en de ontplooiingskansen
van de vrijwilligers, stelt Van Putten. Daarom moet die ondersteuning
structureel geregeld zijn. Als dat niet in de vorm van cursussen is, dan dient
het informele leren in de praktijk een structureel karakter te hebben.
Beroepskrachten moeten vrijwilligers een continue werkbegeleiding bieden en
daarbij altijd een aantal aandachtspunten in het achterhoofd houden. ‘Als je
merkt dat een vrijwilliger meteen met zijn eigen verhaal komt als de bezoeker
een luisterend oor wil, kun je dat spiegelen,’ zegt Faber. ‘Dan zeg je: als jij
mij over je problemen wilt vertellen en ik steek vervolgens een monoloog af, heb
je daar dan veel aan? Op die manier kun je vrijwilligers veel leren.’
Een andere mogelijkheid om vrijwilligers structureel te ondersteunen ligt
in het projectmatig werken. Een goed voorbeeld zijn de wijkposten in de
Afrikaanderwijk in Rotterdam, waar buurtbewoners met allerlei vragen terecht
kunnen bij een beroepskracht. ‘Vrijwilligsters van de vrouwengroep vangen de
bezoekers op, schenken koffie en praten met de mensen. Als er iets ernstigs aan
de hand is, bespreken ze dat met de beroepskracht,’ vertelt Faber. ‘In feite is
het een laagdrempelig, maar niet onbelangrijk agogisch proces dat plaatsvindt in
een duidelijk afgebakend kader. De beroepskracht is verantwoordelijk, de
begeleiding is duidelijk geregeld en vrijwilligers kunnen de
deskundigheidsbevordering krijgen waaraan ze zelf behoefte hebben. Zowel de
vrijwilligers als de instelling hebben baat bij die aanpak.’/Kees
Neefjes