Ouders spelen een belangrijke
rol in de herkenning van de emotionele- en gedragsproblemen van kinderen met een verstandelijke
beperking. Het merendeel van hen – ruim zestig procent –
onderkent de problemen niet. Van de ouders die de
emotionele – en gedragsproblemen wel herkennen, zoekt 58 procent professionele hulp. Vooral
het gebrek aan informatie over waar hulp te vinden is, blijkt een hoge drempel
voor de ouders.
Dat blijkt uit het onderzoek van Jolanda Douma, die de hulpverelening aan
kinderen met een verstandelijke beperking (vb) die emotionele en
gedragsproblemen vertonen heeft onderzocht. Volgens Douma zouden scholen een
grotere rol moeten spelen in de herkenning van problemen én in het geven van
informatie aan ouders over waar zij hulp kunnen vinden.
Douma promoveerde op 19 april op onderzoek naar hulpverlening aan
kinderen met een verstandelijke beperking.
Is er een verband tussen het hoger risico op emotionele en
gedragsproblemen van kinderen met een verstandelijke beperking en antisociaal en
delinquent gedrag?
‘Zeker. Algemeen gelden
gedragsproblemen als voorspellers voor adg – antisociaal en delinquent gedrag.
Kinderen met een verstandelijke beperking lopen een hoger risico op emotionele
en gedragsproblemen. Bovendien worden de problemen onvoldoende herkend en
behandeld. Uit mijn onderzoek blijkt dat, vergeleken met de 11 tot 18-jarige
leeftijdsgenoten zonder verstandelijke beperking, jongens met een vb meer
antisociaal en delinquent gedrag vertonen. Dat was overigens niet het geval voor
meisjes met een vb.
‘Naar de reden voor het grotere risico op
problemen van kinderen met een vb heeft mijn copromotor Mariëlle Dekker
onderzoek gedaan. Daaruit blijkt onder andere dat veel kinderen met een vb
opgroeien in gezinnen met een lagere sociaaleconomische status, waar een minder
positieve opvoedingsstijl heerst. Verder willen deze kinderen niet onderdoen
voor kinderen met een hoger niveau en vervallen ze gemakkelijker in stoer
gedrag. Bovendien is het lang niet altijd duidelijk dat kinderen een
verstandelijke beperking hebben en worden ze niet direct als risicogroep
aangemerkt.’
Ouders blijken de emotionele en gedragsproblemen vaak niet te herkennen.
Hoe kan de hulpverlening daarop inspelen?’De ouders zijn meestal degenen die
de eerste stap moeten zetten voor hulp. Zij blijken daar lang niet altijd goed
toe in staat. Ongeveer de helft van de ouders die wel problemen waarnemen, zoekt
toch geen hulp. De drie belangrijkste redenen die ze aangeven zijn: omdat ze
niet weten waar ze de hulp kunnen vinden, ze denken dat de problemen vanzelf
over gaan of ze hebben negatieve ervaringen met hulpverlening. Ik denk dat de
scholen een grotere rol moeten spelen in het herkennen van problemen bij
kinderen met een vb. Veel kinderen zitten al in het speciaal onderwijs, waar ook
meer aandacht is voor de sociaalemotionele ontwikkeling. Ik heb niet onderzocht
in hoeverre scholen tekort schieten in de signalering en toeleiding naar hulp.
Maar zeker is wel dat de daadwerkelijke hulpverlening niet aansluit bij de
hulpbehoefte van de ouders.’
U pleit voor preventieve maatregelen, met name voor kinderen die op het
eerste gezicht weinig aandacht vragen. Wat betekent dat voor de professionele
hulpverlening?
‘Ouders blijken de problemen van hun
kind eerder te herkennen als ze zelf problemen hebben, als ze zich zorgen maken
over hun kind en als er problemen zijn in het gezin. Als in het gezin alles op
rolletjes lijkt te lopen, worden de emotionele problemen van het kind moeilijker
opgemerkt, ondanks dat ook deze kinderen een groter risico lopen. Ik denk dat
hier de school weer een belangrijke rol speelt in de signalering van problemen.
Ik kan me voorstellen dat scholen jaarlijks een vragenlijst aan ouders en
kinderen voorleggen, specifiek gericht op het sociaalemotioneel functioneren.
‘Uit mijn onderzoek blijkt dat jongeren vanaf een IQ van 48 zelf in staat
zijn de gedragsvragenlijst voor kinderen – het Youth Self Report – in te vullen.
Op mlk-scholen zou dat goed kunnen. Die routinematige screening levert bij
kinderen met een vb veel op, juist omdat ze een drie tot vier keer hoger risico
lopen op emotionele en gedragsproblemen, en daarmee dus ook een hoger risico op
antisociaal en delinquent gedrag. Je zou de problemen van de jongeren op
meerdere vlakken moeten aanpakken, bijvoorbeeld door individuele
gedragsinterventies, maar ook met interventies binnen het gezin. Hulpverlening
moet zich niet alleen richten op de jongere, zeker ook op de context waarin de
jongere zich begeeft.’