De bohémien Jean Voitus van Hamme (89), bijgenaamd Vossen Johnny, werd eind april dood gevonden in zijn vervuilde woning in de Amsterdamse Pijp. Enkele dagen later vond de politie in hetzelfde huis ook nog het lichaam van zijn 94-jarige ex-vrouw. In plastic gewikkeld lag ze tussen de ravage van de bovenwoning en bleek al jaren dood te zijn.De excentrieke Voitus van Hamme had zich op zijn oude dag terug getrokken in zijn bovenwoning en was na het overlijden van zijn vrouw niet in staat afstand van haar te doen en haar een gewone begrafenis te bezorgen.
Het tv-programma Zembla maakte onlangs een reconstructie van zijn leven en legde daarbij de nadruk op de pogingen van het Rehabilitatieteam om de man hulp aan te bieden. Voitus van Hamme wees elke bemoeizorg af. Uit onderzoek van Zembla zou blijken dat Nederland zo’n dertigduizend ouderen telt die ernstig verwaarloosd zijn.
Het Dolhuys, het nieuwe Haarlemse museum voor psychiatrie, opende onlangs een tentoonstelling over zonderlingen als Vossen Johnny, maar dan juist niet bekeken door de zorgbril. De expositieruimte is van boven tot onder gevuld met een selectie met uitvergrote tijdschriftartikelen uit de periode van 1925 tot 1976 en brengt de onwaarschijnlijke misère van de kluizenaars levensgroot in beeld. De artikelen zijn afkomstig uit het Spaarnestad Archief, het archief van de vroegere Geïllustreerde Pers, uitgever van publieksbladen als Panorama, Libelle en de Katholieke Illustratie. Deze bladen beschreven de kluizenaars niet zozeer als psychiatrische gevallen, maar meer als buitenissige mensen, als curiosa, zegt Floris Mulder, conservator en samensteller van de tentoonstelling. ‘Zijn het paradijsvogels of zorgmijders? Je kunt door heel verschillende brillen naar ze kijken. Vanuit onze gemedicaliseerde samenleving ligt de nadruk op ziek en gezond. Vanuit die benadering zijn deze mensen eigenlijk ziek. Maar je kunt ze ook zien als paradijsvogels, het zout in de pap. Heel veel levensproblemen die vroeger niet eens werden herkend, zijn nu gemedicaliseerd, daar is een ziektebeeld opgeplakt. Als museum willen we de verschillende gezichtspunten laten zien.’
Veel kluizenaars kozen voor hun geïsoleerde en vaak vervuilde levensstijl na tegenslagen, oorlogstrauma’s of andere krenkingen. Zo brak de Franse ‘adellijke clochard’ met het normale leven na zijn terugkeer uit een oorlogskamp. ‘Toen hij terugkwam was zijn vrouw er vandoor met zijn kinderen. Hij kreeg zo’n deuk dat hij uit het gewone leven is gestapt,’ doceert Mulder. Hij wijst ook op Allis Thompson, een Engelse onderwijzeres, die door haar oorlogservaringen zo gegrepen werd door ‘de waanzin van de mensheid’ dat zij zich uit de maatschappij terug trok.
De Fransman Elysée Vilatte raakte zo gekrenkt door een erfeniskwestie dat hij zich uit het normale leven terugtrok, en als een Robinson Crusoë veertig jaar eenzaam in de bossen leefde. Maar de journalist van Panorama schrijft in 1963 ijskoud: ‘Hij is de gelukkigste mens van heel Frankrijk en wellicht de enige in heel Europa die niet weet dat er een tweede wereldoorlog is geweest.’ Deze verslaggever vraagt zich blijkbaar af: ‘Wie is er nou eigenlijk gek? Wij met onze oorlogen of die man die de bossen in is gevlucht?’
Romantisch
Vooral Panorama-verslaggevers geven vaak een geromantiseerd beeld van het leven van de kluizenaars. Zoals het verhaal over de broers Langley en Homer Collyer, die op Fifth Avenue in New York jarenlang teruggetrokken leefden. De broers hadden hun huis in de loop der jaren volgestouwd met boeken, meubilair en afval en raakten compleet vervuild. Homer is blind, verlamd en afhankelijk van Langley, die ‘s nachts op pad gaat om uit de vuilnisbakken etensresten te halen. Op een nacht in 1947 valt Langley in een van de vallen die hij zelf heeft gezet als beveiliging tegen dieven. Hij raakt bedolven onder een grote ravage en sterft. Zijn verlamde broer is ten dode opgeschreven en moet dagen later zijn overleden.
‘Het blijft een feit dat volgens normale opvattingen hun leven ellendig en ongelukkig was,’ schrijft de verslaggever dan. ‘Wat misschien de grote aantrekkelijkheid voor de gebroeders Collyer vormde was de volkomen afzondering van de drukte van het moderne leven. Nooit ging de telefoon of de voordeurbel, want die bezaten ze niet. (…) Zo krijgen we het beeld van twee zachtaardige mensen die een uitzonderlijk rustig, vredig intellectueel leven leiden. Nooit namen ze de tijd om op te ruimen of schoon te maken. Ze genoten van hun boeken en knutselarijen, zonder dat ze door wat dan ook daarin gestoord konden worden.’
Andere artikelen hebben een sensatiebeluste of soms zelfs twijfelachtige inhoud. Zo zou de Spanjaard Jacinto twintig jaar op zee hebben rondgedobberd. Jacinto had bij een ongeluk ernstige verwondingen opgelopen. Hij legde aan zijn patroonheilige de plechtige gelofte af dat hij als hij zou genezen, twintig jaar lang met zijn vissersbootje op het water zou blijven. Hoe iemand dat volhoudt lijkt een groot raadsel.
Een opvallend kenmerk van de kluizenaars is in elk geval dat ze vaak zelfvoorzienend zijn en vrijwel altijd een eigen dak boven hun hoofd hebben. Vaak zijn het verzamelaars, die hun huis tot de nok toe vullen met oud meubilair, bergen troep van de straat en hun eigen afval. Op de tentoonstelling wordt het voyeuristische karakter van veel artikelen nog eens benadrukt door de piepgaatjes waardoor de bezoeker de troosteloze interieurs van de zonderlingen van heel dichtbij kan bekijken. Dichtbij komt bijvoorbeeld ook Oom Rick, de oude kluizenaar die op de Sint Pietersberg tussen zijn boeken en honden in een gammele woonwagen leeft. Hij is er heel bewust gaan wonen omdat hij het mooiste plek van Nederland vindt, zegt hij. ‘Hier is de vrijheid. Hier zingen de vogels. Soms zie ik in de verte de uitlopers van de Ardennen.’ In alles wekt Rick de indruk dat hij gelukkig is. ‘In zijn oude plankenhut, zijn bij iedere forse windstoot in al zijn voegen krakende woonwagen, brengt oom Rick de dag peinzend, dromend en schrijvend door. Iedere bezoeker is welkom. Hij praat met hen, vertelt over zijn eigen leven, maar blijft toch een gesloten man.’
Nieuwe flinkheid
De tentoonstelling beslaat de periode tot in de jaren zeventig toen de televisie nog niet zo’n dominante rol speelde. Bladen als Panorama en Libelle vormden voor veel gezinnen het venster op de wereld, aldus Mulder. ‘We willen mensen prikkelen na te denken over hoe ze kijken naar iemand die anders is. De Geïllustreerde Pers geeft een herkenbaar tijdloos beeld, ook voor de bezoeker van nu. We hopen hiermee iets los te maken bij de bezoeker.’
De outcasts en de bouwvallen waarin ze leven, maken zeker iets los. Toch lijkt Jan Ponsioen, ‘de zonderling tussen de bollen’, zijn droevige levensverhaal met smaak op te dissen en poseert hij ook trots op de foto. ‘Ik bewaar alles om later een eigen bedrijf te beginnen. Da’s eigenlijk het enige wat ik wil: een bedrijf, een wijf en een paar kindertjes. Maar welk wijf wil mij nu hebben? Ik stink als een vuilnisemmer.’ Ponsioen kreeg in de jaren zeventig ook herhaaldelijk hulp vanuit de gemeente. ‘De vrouwen van de gemeenteambtenaren maakten bijvoorbeeld het huisje van onder tot boven schoon,’ vertelt de conservator. ‘De politiecommandant reageerde ook heel tolerant op Ponsioen. In dorpsgemeenschappen hadden dit soort zonderlingen ook gewoon een bepaalde positie, die werden geaccepteerd als horend bij de gemeenschap.’
De intolerantie is hard toegenomen, concludeert Mulder en hij wijst op de Amsterdamse Bikbus, een rijdende maaltijdvoorziening voor daklozen, die lang niet in elke straat welkom is. ‘Dat zegt iets over de maatschappij van nu. Neem de Nieuwe Flinkheid die in Rotterdam aan de macht is. Mensen die op een bankje liggen te slapen, worden afgerost door de politie. Er zijn nu zelfs plannen om verslaafde daklozen van de straat te halen en in een kamp onder te brengen. De plannen van de Rotterdamse wethouder Van den Anker hebben misschien de beste bedoelingen, maar het gaat er ook om dat ze die vuilnis niet meer voor de deur wil.’