Opgroeien in een sfeer van intimidatie en bedreiging.
Zien en horen hoe je vader je moeder mishandelt. Vele kinderen zijn jaarlijks
getuige van huiselijk geweld. Jarenlang is vanuit de hulpverlening geen aandacht
besteed aan de problemen die deze kinderen kunnen hebben: loyaliteitsconflicten,
gedragsstoornissen, angst. Sinds eind jaren negentig probeert de vrouwenopvang
de aandacht te vestigen op deze kinderen en hun behoeften aan hulp. Buiten de
vrouwenopvang gebeurt echter nog maar weinig.
Francien Lamers, onderzoeker aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en
kindertherapeut bij het Kinder- en Jeugdtraumacentrum in Aerdenhout, noemt
Nederland erg traag als het gaat om aandacht voor deze problematiek. ‘Pas een
paar jaar geleden is doorgedrongen dat kinderen wel eens ernstige problemen
kunnen krijgen als ze opgroeien in een gewelddadige omgeving. Ik roep al
vijfentwintig jaar dat er meer geld moet komen voor kinderen die slachtoffer
zijn van geweld of op een andere manier met geweld te maken hebben. Er lopen nu
wel een paar projecten, maar hulp voor deze kinderen is niet structureel. Het
lijkt alsof kinderen in Nederland niet belangrijk zijn; het zijn letterlijk en
figuurlijk ondergeschoven kindjes. Als ik aan VWS geld vraag voor tieners die
door hun gedragsproblemen op het verkeerde pad dreigen te raken, dan krijg ik
meteen een zak geld. Maar als ik aangeef dat kleine kinderen ernstige problemen
hebben, krijg ik niets. Deze kinderen vormen immers nog geen bedreiging voor de
samenleving. Maar wat kunnen we doen? Alleen maar bidden dat VWS eindelijk het
licht ziet. En proberen om met weinig middelen zoveel mogelijk kinderen en hun
moeders te bereiken. Naast een gebrek aan geld lopen ook veel hulpverleners weg
voor deze problematiek. Ze vinden het te moeilijk om zich hiermee bezig te
houden.’
Loyaliteit
Door het gebrek aan expertise wordt volgens Lamers vaak een verkeerde
diagnose gesteld. ‘Veel van deze kinderen zijn erg druk en onrustig, wat wordt
gediagnosticeerd als adhd. Andere kinderen zijn juist teruggetrokken, wat sterk
lijkt op een autistisch aanverwante stoornis.’ Om de expertise van hulpverleners
te vergroten, is er dringend behoefte aan een goede methode om mee te werken en
onderzoek.
Lamers heeft onderzoek gedaan naar het psycho-educatieprogramma ‘Let op de
kleintjes’, dat ontwikkeld is door TransAct, het landelijk expertisecentrum
seksespecifieke zorg en seksueel geweld. Ze presenteert de voorlopige gegevens
op het congres ‘Kinderen als getuige van geweld’ van 8 mei in Amsterdam.
Vrouwenopvang Hera in Oosterbeek (Gelderland) en ggz-organisatie De Gelderse
Roos namen in 1999 deel aan de pilot van dit programma, dat opgezet is voor
kinderen die getuige zijn (geweest) van geweld tussen hun ouders. Inmiddels
heeft het programma bij deze en andere organisaties een vaste plek in het
preventie-aanbod. Lamers vindt dat er pas echt op grote schaal wat aan het
probleem kan worden gedaan als er in elke regio multidisciplinaire centra komen
voor diagnostiek en behandeling van kindermishandeling, seksueel misbruik en
ander geweld
Bij Hera is pedagogisch werker Hannie Krosenbrink groepsleider van ‘Let op
de kleintjes’. Twee keer in het jaar komt hier op tien achtereenvolgende
woensdagmiddagen een groep van ongeveer zes kinderen in de leeftijd van acht tot
twaalf jaar bijeen. Krosenbrink: ‘We krijgen de groepen helaas niet helemaal
vol. Er is een hoge drempel voor kinderen en hun moeders om hier over te praten.
De kinderen die meedoen zitten soms met hun moeder bij ons in de vrouwenopvang,
maar ze wonen ook wel gewoon gescheiden van de vader. Kinderen die met een
gewelddadige vader in huis hebben gewoond, hebben vaak een trauma opgelopen en
hebben te maken met een loyaliteitsconflict. Ze willen niet kiezen voor hun
vader of hun moeder en daarom verzwijgen ze vaak veel. Ze lopen met grote
geheimen rond.’
Tijdens de bijeenkomsten werkt Krosenbrink met vaste structuren, om
duidelijkheid en veiligheid te bieden. Met een ‘weerbericht’ kunnen de kinderen
aan het begin van de bijeenkomst laten zien hoe ze zich voelen: zon, bewolking,
onweer of regen. Tijdens de bijeenkomsten behandelt Krosenbrink aan de hand van
een vervolgverhaal thema’s als boos, verdrietig of blij, gevoelens, ruzie en
geweld. Het verhaal gaat over Kim en Hassan, twee kinderen die zelf getuige zijn
geweest van huiselijk geweld. Krosenbrink: ‘De meeste kinderen herkennen zich in
de situaties die Kim en Hassan bespreken. Een probleem waar we veel aandacht aan
besteden zijn de schuldgevoelens. We laten ze merken dat alle gevoelens goed
zijn: je mag bang zijn of verdrietig zijn. Als kinderen klaar zijn met ‘Let op
de kleintjes’, dan merken we dat ze wat opener zijn over wat ze hebben
meegemaakt. Ze leren dat het niet hun schuld is en welke hulp ze kunnen zoeken
als ze nog eens in z’n situatie terecht zouden komen.’ Naast bijeenkomsten voor
de kinderen, komen ook de moeders drie keer bijeen. Hier praten ze over de
gevolgen van de mishandeling voor de kinderen. Ook leren de moeders dat het
belangrijk is om de ouder- en partnerrol te scheiden en dat ze weer de
verantwoordelijkheid over hun kind nemen in plaats van andersom.
Vlakke emoties
Het onderzoek dat Francien Lamers deed naar de werking van ‘Let op de
kleintjes’ is geen groot succes geworden. Lamers: ‘Helaas wilden maar weinig
moeders meewerken, dus heb ik nog geen uitgebreid onderzoek kunnen doen.’ Lamers
concludeert uit de voorlopige onderzoeksgegevens dat ‘Let op de kleintjes’ met
name goed is om het onderwerp bespreekbaar te maken. Maar vaak blijkt dat
therapie voor deze kinderen toch nog nodig is.
Daniëlle Steggink is psychomotorisch therapeut bij Stichting Cardea, op MKD
Margriet in Leiderdorp. Ze schreef het boekje ‘Kamil, de groene kameleon’ en
ontwikkelde hierbij een therapie. Het boekje gaat over een groene kameleon,
Kamil genaamd. Kamil heeft een blauwe vader en een gele moeder. In het verhaal
worden de gevoelens van Kamil beschreven wanneer zijn ouders steeds meer ruzie
krijgen met elkaar over hun verschillende kleuren.Gevoelens van angst, verdriet
en boosheid lopen door elkaar. Kamil raakt ervan in de war en heeft het gevoel
dat hij het nooit goed kan doen voor allebei. Uiteindelijk komt Kamil bij een
grote, wijze kameleon terecht die hem uitleg geeft over de verschillende
gevoelens en antwoord probeert te geven op de vragen die hij heeft.
Steggink werkt vooral met kinderen van drie tot zeven jaar. Voor deze jonge
groep blijkt het verhaal goed te werken. Kinderen kunnen moeilijk praten over
wat ze hebben meegemaakt en hebben gezien, want ze vinden het naar om negatief
over hun vader of moeder te praten. Daar komt bij dat kinderen sowieso dingen
nog niet goed onder woorden kunnen brengen. Toch merk je al op die leeftijd dat
ze met hun gevoelens in de knoop zitten. Aan het gedrag zie je dat ze onrustig
zijn, weinig vertrouwen hebben in volwassenen, behoedzaam zijn, alles onder
controle willen hebben, afstand houden en bijvoorbeeld snel schrikachtig zijn.
Ook zie je vlakke emoties doordat je aan de houding en gezichtsuitdrukking niet
kunt zien hoe ze zich voelen.’
Het boekje is gekoppeld aan een therapie, waarbij Steggink zowel
individueel als in groepen met kinderen werkt. De kindergroepen hebben 14
sessies, waarbij verschillende thema’s aan bod komen. ‘Er zijn overeenkomsten
met ‘Let op de kleintjes’, maar mijn programma is ook geschikt voor jongere
kinderen. Thema’s komen meerdere keren aan bod en er zit meer herhaling in.
Daarnaast vind ik het erg belangrijk dat de kinderen veel bewegen en spelen,
omdat ze vaak onrustig en gespannen zijn. Aan deze kindergroep is een
moedergroep gekoppeld die zeven keer bijeen komt. Moeders moeten begrijpen dat
hun kind, hoe klein ook, beseft wat er aan de hand is. Uit de reacties die ik
van hulpverleners krijg blijkt er veel behoefte te zijn om met dit probleem aan
de slag te gaan. Nog steeds wordt een verkeerde diagnose gesteld omdat er niet
voldoende kennis is.’/Ester Mijnheer