‘Zo’, zei de sociaal werker Suus tegen haar verloofde, ‘vandaag ga ik weer eropaf’. Ze stapte op de fiets en ging naar een bovenwoning in de Schildersbuurt in Den Haag. Daar woonde een arm multiprobleemgezin: een ziekelijke man, een moeder die te veel van de alcohol hield en drie drukke jongens. Eerst maar eens samen met de moeder de rotzooi van de laatste dagen opruimen. De jenever was vandaag weer op andere plaats verstopt en die pakte Suus snel in haar tas: ‘Daar praten we later wel weer over. Eerst maar eens bekijken wat het beschikbare geld voor deze week is en samen een bestedingsplan voor de volgende dagen maken.’
Bemoeizorg op zijn tijd
Opnieuw maakte Suus duidelijk dat het eten van elke dag niet alleen uit boterhammen met jam moest bestaan. Er moeten ook groenten en aardappelen op tafel komen. Ze gingen daarna samen boodschappen doen en bekijken wat gezond en goedkoop was. Later op de dag praatte Suus indringend met de huisvrouw over haar drankprobleem, de relatie met haar man en de moeilijke opvoeding van de drukke knullen: ze gaf haar een paar opdrachten en tips. Daarna ging Suus nog snel even naar de school om van de juf van de jongens te horen hoe het hun ging en of ze minder spijbelden dan vroeger. Hoe kan je de persoon en het werk van Suus typeren? Ze heeft een degelijke brede en praktijkgerichte opleiding gehad. Ze is een generalist, heeft een grote variëteit aan kwaliteiten, staat midden in de praktijk en is zowel een doener als een prater. Als het nodig is, grijpt ze direct in. Anders gezegd: ze houdt van bemoeizorg, op zijn tijd.
Ideaaltype 2010
Dit is toch zo ongeveer het ideaaltype van een sociaal werker anno 2010 van Jos van der Lans, zoals hij dat beschrijft in zijn boek ‘Eropaf! de nieuwe start van het sociaal werk’? Bovengenoemd voorbeeld is niet uit 2010 maar uit 1954, toen mijn zus Suus met haar sociaal werk in de arme buurten van Den Haag begon. De voorstellen van Van der Lans zijn ruim een halve eeuw geleden al een keer praktijk geweest. Kortom: het is soms nuttig om eens even die verre geschiedenis naar voren te halen om er toch iets van te leren.
Tegenstrijdigheden
Het gevaar dreigt dat de discussie over de toekomst van het sociaal werk plaats gaat vinden zonder het sociaaleconomisch perspectief van de verzorgingsstaat daarbij te betrekken. Al vele jaren is de politieke trend dat de overheid minder gaat doen en op de uitgaven voor de verzorgingsstaat gaat bezuinigen. Tegelijk moet de burger meer gaan doen en meer voor de verzorgingsstaat betalen. Die trend zal de komende jaren alleen maar versterkt worden. De burger moet meer werken en tegelijkertijd moet hij meer aan mantelzorg en vrijwilligerswerk gaan doen. Een tegenstrijdigheid van de eerste orde.
Regierol gemeente
De beschrijving van wat de Wmo precies is, is vaak heel ingewikkeld. In feite betekent het gewoon samen de problemen van de wijk, buurt of dorp aanpakken, met een regierol van de gemeenten. Veel gemeenten, vaak kleinere gemeenten, hebben die regiecapaciteit niet. Bovendien laat het niet door de gemeente gesubsidieerde maatschappelijk middenveld (zorg, onderwijs en woonsector) zich niet zo maar sturen door de overheid.
Blinde vlek
Uit het boek van Van der Lans blijkt dat hij een blinde vlek heeft voor het vrijwilligerswerk en het platteland. Wat het sociaal vrijwilligerswerk op het platteland kwantitatief en kwalitatief allemaal nog vermag is gradueel en vaak ook nog fundamenteel verschillend van het professionele sociaal werk in de steden. Maar ja, veel beleidsmakers en auteurs zijn helaas niet uit de Randstad weg te branden
Hans van Borselen, ambassadeur van het LCGW
Een uitvoerige recensie van ‘Eropaf! de nieuwe start van het sociaal werk’ is te vinden op de website van het Landelijk Contact Gemeentelijk Welzijnsbeleid.
Bron: foto: Martin Wieldraaijer
Ik wil Geertien Pols en Chris Kuijpers danken voor hun interessante reacties. Tegen Geertien wil ik zeggen dat mijn artikel met name ingegeven is door de oproep van Jos v.d. Lans “Er opaf !”Zijn beschrijving voor de toekomst is in essentie dezelfde als die van mijn zus Suus in 1954..De sociale en leefomstandigheden van toen waren gans andersdan nu , er was een topdown samenleving met corrigerende maatregelen om gezinnen in het gareel te houden. Nu worden de methoden van toen hergebruikt , zij het meer in overleg, maar een stevige aansturing ( bemoeizorg) komt wel weer in zwang. Ik ken de door haar genoemde publicaties en ik ken de toenmalige situatie ,omdat ik van 1970 tot 1990 in Roterdam als opbouwwerker en als als welzijnscoördinator werkzaam was.. Rotterdam was toen het sociaal laboratorium , maar niet meer de enige tijd ( ook Friesland en Twente )
Het is boeiend hoe telkens dezelfde thema’s boven komen in ons mooie vak. Huisbezoek is een prachtig middel. Maar alleen al over hoe doe je nu huisbezoek is al veel te leren.
De lessen van het verleden zijn al meer dan een eeuw oud en goed beschreven.
In 1987 heeft Frits van Wel “Een eeuw gezinnen onder toezicht” gepubliceerd. Van een Utrechtse woningstichting zijn de dossiers nageplozen op het werk van de woning opzichteressen.
Als ik me goed herinner was een van de conclusies dat er telkens nieuwe werkwijzen ontstonden waarbij de werkers de problemen veroorzaakt door de vorige werkwijze oppakten. Maar dat dat niet zoveel bijdroeg aan het oplossen van de problematiek van de mensen om wie het ging.
In 2001 heeft Lou Jagt “Moet dat nou? Hulpverlening aan onvrijwillige cliënten”. gepubliceerd. Het “er op af” was toen nog niet zo populair. Maar het vond zeker plaats. Ik heb dat zelf gedaan en met mij ons hele team in de Algemene Hulp Centrale in Rotterdam.
In de jaren ’90 ontstond het erop af gaan in de grote stad Rotterdam in samenwerkingsverbanden tussen GGZ en Maatschappelijk werk en RIBW. Later ontstonden hieruit de locale zorg netwerken bij de GGD die de regie op OGGZ cliënten op zich namen.
Naar mijn idee volgt een gekozen methode die je volgt pas na een goede analyse van wat er aan de hand is. Dat vraagt om een deugdelijk analysemodel van de sociale kwaliteit van de samenleving, de problematiek van een gezin in een wijk en daaruit volgen de passende gerichte interventies.
We moeten denk ik nog een aantal stappen verder uitdenken, lerend van de ervaringen uit meer dan een eeuw werken.
Dat Jos van der Lans die discussie aanjaagt is te prijzen. Dat we daarin de lessen van naoberschap en sociale netwerken en sociale cohesie kunnen gebruiken is zeker waar. Daar kleven voor- en nadelen aan. Die zijn het bespreken meer dan waard.
De opmerking van van Borselen vind ik terecht dat we moeten kijken naar de lessen van het verleden. Laten we oppassen voor de illussie dat we steeds iets nieuws moeten bedenken voor hardnekkige problemen. Wel is het zaak op te letten dat we niet verzanden in bureaucratie. Een geluid dat van der Lans terecht laat horen. De vraag voor de komende tijd is. Hoe komen we tot nieuwe sturingsmodellen zonder de individuele aanpak zoals van Borselen hier zo mooi schetst te verliezen.
Chris Kuypers