‘Een buurthuis is voor jong en oud, wit en zwart, elk geloof en elk ras. Daar zijn we niet in geslaagd,’ zegt Elias Niehot (69). Niehot is een gepensioneerd vakbondsman en sinds de zomer van 2002 voorzitter van wijkcentrum De Wieken in Roosendaal. ‘De sfeer in het buurthuis is inmiddels: “houd allochtonen buiten de deur”. Vrijwilligers en beheerder waarschuwden mij: “haal ze niet binnen, want het gaat fout”. Wij hebben hier een probleem met de Marokkaanse jongeren. Van andere groepen die hier komen, Turken, Antillianen, hebben we geen last.’
Het buurthuis staat tussen de wijken Langdonk en Kalsdonk, een gebied met zo’n veertig procent allochtonen. De Wieken is een traditioneel zelfstandig centrum dat allerlei clubs onderdak biedt, variërend van bingo voor ouderen, naai- en taallessen tot activiteiten voor verstandelijk gehandicapten. Niehot doet zijn verhaal als een goedbedoelende voorzitter die bij gebrek aan slagvaardige professionals zijn eigen lijn trok en daardoor in conflict kwam met de stedelijke stichting Integraal Welzijn (SIW). De SIW – waarbij De Wieken diensten inhuurt – wil overigens niet over de affaire praten. Volgens Niehot kon de stichting niet binnen anderhalf jaar een activiteitenplan voor de groep Marokkaanse jongeren te maken dat verder ging dan inloop en spelletjes doen.
Rottigheid uithalen
Vroeger konden allochtone jongeren in Roosendaal terecht in jongerencentrum Habari. Niehot: ‘Dat ging goed, alleen de wethouder schrapte twee jaar terug de subsidie. Hij zei: “integreren doe je niet in een apart jongerenhonk, maar in de buurthuizen”. Dat is omgekeerd aan wat je overal ziet: “geef ze een eigen honk, daarin voelen ze zich thuis”.’ Dit leidde tot een opstand, want de meesten wilden de jongeren niet in het buurthuis. Tekenend voor die sfeer is de anekdote over de beheerder die tijdens carnaval in elkaar werd geslagen door een allochtoon. ‘Zie je wel, zei men: “het zijn altijd allochtonen die rottigheid uithalen”. Ik zei: “waar twee kijven hebben twee schuld. Geen geklets, jongeren horen in ons huis”. Ik was de enige die dat zei, ook in mijn bestuur.’
Kort nadat Niehot als voorzitter begon, stuurde de SIW een jongerenwerker en een opbouwwerkster. Maar Niehot volgde zijn eigen lijn. ‘In de wijk liep ik tegen een leider van een groep Marokkaanse jongeren aan, Mohamed Hamdoune. Die zei: “we horen thuis in het buurthuis”. Dat vond ik ook.’ Vervolgens betrok Niehot Hamdoune bij het wijkcentrum. Sterker nog: Hamdoune ging steeds meer de activiteiten bepalen. We kregen toen veertig jongeren in de disco, die werden begeleid door de jongerenwerker. Probleem was dat deze de groep niet aankon.’ Niehot kreeg een conflict met de opbouwwerkster; hij vond dat die jongens iets te doen moesten hebben. Hij wilde een tafeltennistafel, een televisie en een voetbalspel voor ze kopen. ‘Dat maakte alleen zij uit, zei ze. Jongeren die niets te doen hebben, halen rottigheid uit. Er was geen programma, het was inloop. Heel Nederland is daarvan teruggekomen, maar de SIW maakte geen activiteitenplan.’
Niehot vroeg de vaders van de Marokkanen of zij een oogje in het zeil konden houden. De opbouwwerkster was daar tegen. ‘Ze zou gelijk hebben als het goed liep, maar die jongerenwerker was ziek en kwam niet meer terug. Ik zat met veertig jongeren zonder begeleiding. Ik heb toen het buurthuis ’s avonds gesloten.’ Niehot ging naar de wethouder, die een werkgroep wilde om de jongeren te vragen wat ze willen. Ze wilden computerles. ‘Dat vond ik niet slecht. Mohamed studeert informatica, hij kon dat mooi begeleiden. Het buurthuis kon ’s avonds weer open, maar ik kon geen half jaar wachten op een nieuwe jongerenwerker. Ik zei tegen de SIW: “ik heb iemand die geen jongerenwerker is, Otman de broer van Mohamed, maar die kan de opleiding tot jongerenwerker wel volgen”. Ze hebben hem in maart 2003 aangesteld en half jaar zonder begeleiding van de SIW.’
De wethouder stelde zes computers beschikbaar en Niehot – naast voorzitter ook penningmeester van De Wieken – had geld voor twee. ‘De aanleg van kabels hebben de jongens zelf gedaan, samen met de vaders, ik heb geholpen, het ging fantastisch. Otman deed de inloop op maandag, dinsdag, woensdag en Mohamed gaf computerles.’
In september 2003 gaf de SIW aan dat ze de jongeren alleen op maandag wilde begeleiden. ‘Ik weet niet waarom. Dat was geen bezuiniging, het gebouw was open en Otman was er toch. SIW overlegde niet over het plan, maar legde het op. Toen ging het fout. Die jongeren gingen hier in de hal zitten, maakten herrie.’ Tot overmaat van ramp werd vijftig euro uit de portemonnee van een stagiaire gestolen. ‘Zij beschuldigde die Marokkaanse jongeren van diefstal en die braken vervolgens de tent af. Ze spoten met brandblussers, begonnen de disco leeg te halen. Later die avond braken ze in en heb ik politie gebeld. Er was voor vijfduizend euro aan apparatuur naar de knoppen. Ik moest de Wieken ’s avonds weer sluiten.’
Er volgde overleg met de jongeren, hun vaders en de wethouder, die nieuwe afspraken wilde maken. ‘Tegelijkertijd begon ik in te zien dat niet de jongeren het probleem waren, maar Mohamed zelf.’
Nadat Niehot Hamdoune had verteld dat hij niet meer wilde samenwerken, begon deze samen met de jongeren het buurthuis op stelten te zetten. De voorzitter schakelde regelmatig de politie in. ‘We hebben een kort geding aangespannen en een straatverbod aangevraagd. Hij mag hier zes weken niet verschijnen, haalt-ie opnieuw rottigheid uit is een telefoontje met de rechtbank genoeg voor een verlenging.’ Op een dag dat hij vier keer vergaderde over de Marokkaanse jongeren knapte er iets bij de gepensioneerde buurthuisvoorzitter. ‘Vrijwilligers en beheerder zagen de jongeren liever gaan dan komen. De SIW stuurt zijn jongerenwerkers niet aan en communiceert niet met ons als vrijwilligers. Uiteindelijk trok SIW zijn personeel terug omdat een medewerker bedreigd zou zijn. Toen heb ik besloten om de Wieken ’s avonds te sluiten en mijn ontslag in te dienen. De conciërges durfden niet meer en ik heb de vaders meegedeeld dat ze voorlopig niet meer hoefden te komen. De wethouder heeft nog geprobeerd me om te praten, maar ik heb het gehad.’
Overleven
’s Middags na vier uur stroomt ’t Lispunt vol. Het jongerencentrum is gevestigd in een voormalige rooms-katholieke kerk in Rotterdam Noord. Een grote groep jongens gaat in het computerlokaal internetten. Turkse en Marokkaanse jongens kijken video in de ontmoetingsruimte. Boven repeteert een Surinaamse band en een bonte groep meisjes krijgt huiswerkbegeleiding in het meidenlokaal. Eind februari nam het jongerenwerk de tourniquets met bijbehorend registratiesysteem in gebruik. Een jongere kan alleen naar binnen als hij een pasje in de toegangspoort stopt. Het systeem controleert de pasgegevens met een database en bepaalt of hij of zij naar binnen mag. Elke bezoeker die de tourniquets passeert, wordt gefilmd door een webcam. Bijna 200 jongeren hebben inmiddels een pasje.
William Miero, manager jongerenwerk, is ‘heel enthousiast’ over de aanpak die ’t Lispunt met de deelgemeente heeft ontwikkeld. Nadruk ligt niet op repressie, maar gewoon op het stellen van regels, stelt hij. ‘Jongeren moeten respect hebben voor de pluriforme samenleving. In Rotterdam formuleren we vaak mooie doelen, zonder dat er veel samenhang tussen bestaat. Die samenhang is er nu wel. Vorig jaar hebben we taboes doorbroken door de politie in te schakelen bij incidenten.’
´t Lispunt is onderdeel van Stichting Welzijn Noord, die vorig jaar ontstond na een fusie tussen SKWON (Stichting Kultureel Werk Oude Noorden) en SCALP (Stichting Cultureel Werk Agniesebuurt Lispunt Provenierswijk). Het jongerenwerk bestond tot die tijd uit inloop, begeleid door een jongerenwerker. De deelgemeente schrapte het volwassenen- en vrouwenwerk en koos voor kinderwerk, tienerwerk en jongerenwerk. De aanpak van ’t Lispunt en de andere buurtinstellingen is gebaseerd op de methodiek ‘Communities that care’. Dit is een lange termijnaanpak waarbij een intensieve samenwerking bestaat tussen scholen, opbouwwerk, politie, deelgemeente en een coördinerende ambtenaar (de ‘stadsmarinier’).
Nu heeft het centrum een stevig team van jongerenwerkers die een veilige sfeer creëren (6,3 formatieplaats waaronder 1,5 formatieplaats van het jongereninformatiepunt dat ook in het centrum zit). ‘Kwalitatief boden we niet genoeg. Als jongerenwerker moest je maar zorgen dat je het overleefde. Je was niet inhoudelijk bezig. De jongeren kwamen om rond te hangen, videootjes te kijken, te tafeltennissen. Omgaan met de verkeerde vrienden is een negatieve groepssocialisatie. In de vroegere buurthuizen ondervonden we de negatieve gevolgen daarvan: de leiders van de jongeren namen de regie van de activiteiten soms over. Een etnische groep maakte vaak de dienst uit, simpelweg omdat die vaak het grootst was. Veel jongerenwerkers brandden binnen het jaar af.‘
Miero en zijn team werken er aan om niet meer in zo’n situatie terecht te komen. ´Door duidelijke afspraken te maken en jongerenwerkers steeds te trainen, ook al zijn ze ervaren. Bij een incident bespreken we de zaak meteen. Eventuele sancties zijn een teambesluit en worden door het team gedragen. Jongerenwerkers moeten de regie in handen blijven houden.´
De deelgemeente legde duidelijke doelen op: het centrum moest niet alleen een pasjessysteem invoeren, ook moet het participatie van jongeren bevorderen en een nieuwe methodiek ontwikkelen. Jongerenwerkers moeten een positieve groepssocialisatie stimuleren en jongeren leren hoe ze een positieve richting aan hun eigen leven kunnen geven. Miero legt uit wat dat betekent. ´Jongeren kunnen actief worden in de sociëteitsraad, waar ze invloed uitoefenen, naar elkaar leren luisteren en overleggen.‘
‘t Lispunt zoekt in zijn programmering naar positieve voorbeelden. Miero vertelt over een band uit de wijk die een CD opnam en navolging kreeg van allerlei nieuwe bands uit de buurt. Een positief voorbeeld is ook de bekende kickboxer Adil Boukhari, idool van Marokkaanse jongens, die kickboxles komt geven. De jongerenwerkers en vrijwilligers hebben aan de nieuwe aanpak hun handen vol, vertelt Miero. ‘We hebben er gisteren voor het eerst iemand uit moeten gooien. Zijn pas was geblokkeerd, maar hij wilde toch internetten. Hij ging stennis schoppen boven op de tafeltennistafel. Politie heeft hem eruit gezet. We hebben minimaal twee jongerenwerkers beneden en een meidenwerker boven. Dan nog is het aanpoten. De vrijwilligers en seniorleden maken het wel makkelijker voor ons.’
Goede bedoelingen
Marcel Spierts ziet de voorbeelden uit Roosendaal en Rotterdam als twee uitersten in het jongerenwerk, een sector die momenteel wel meer nieuwe praktijken ontwikkelt. Spierts is zowel publicist als docent en onderzoeker aan de opleiding Cultureel Maatschappelijke Vorming (CMV) van de Haagse Hogeschool en Hogeschool van Amsterdam. ‘De aanpak in Rotterdam-Noord is een antwoord, maar zeker niet het enige antwoord,’ benadrukt Spierts en verwijst naar Welzijn Utrecht Zuid-West (het pasjessysteem van ‘Nieuwe Kansen’) en de grootschalige culturele projecten van het Stedelijk Jongerenwerk in Amsterdam. Ook wijst hij op initiatieven als het Landelijk Ontwikkelingsproject Jongeren Innovatie en Kwaliteit (LOJIK).
Spierts stelt vast dat het welzijnswerk in Roosendaal is gebaseerd op goede bedoelingen. ‘Dat kon veertig jaar geleden, maar nu niet meer. De welzijnsstichting heeft totaal geen regie en de wethouder gaat te kort door de bocht met zijn stelling ‘integreren doe je in het buurthuis’. De verdeling van verantwoordelijkheden tussen gemeente, stichting, vrijwilligers en gebruikers is volstrekt onduidelijk. Alles lijkt ad hoc, het ontbreekt aan een goede analyse en handelingsconcept. De welzijnsstichting weet zich niet in een onderhandelingspositie te manoeuvreren.’
Rotterdam-Noord bewijst dat je een stevig team jongerenwerkers nodig hebt, zegt Spierts. ‘Ze nemen jongerenwerk serieus. Dat is heel anders dan in de jaren negentig toen het vak werd uitgehold en overal in het land jongerenwerkers werden vervangen door ID’ ers. De aanpak van ´t Lispunt is ook interessant omdat het jongerenwerk vroeger niemand wilde uitsluiten. Daardoor kon het jongerenwerk helemaal worden gegijzeld door een groep die de macht overnam. ´t Lispunt treedt nu straffer op om ruimte te creëren voor jongeren die meer aandacht nodig hebben. Ze organiseren meer toezicht om meer aandacht te kunnen geven. Een interessante paradox.’