Voordat de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) begin 1996 van kracht
werd, was het middelbaar beroepsonderwijs een lappendeken van wetten en
verantwoordelijkheden. De wet verving een reeks wetten en regels, zoals de
Kaderwet Volwasseneneducatie, de Wet op het Cursorisch Beroepsonderwijs en
belangrijke delen van de Wet op het Voortgezet Onderwijs, plus nog een
vijftigtal uitvoeringsbesluiten.
De WEB moest ervoor zorgen dat het beroepsonderwijs transparanter werd.
Tegelijkertijd zette de wet een omvangrijke deregulering in gang. De
verantwoordelijkheid voor de inrichting van het beroepsonderwijs moest niet
langer bij het ministerie van Onderwijs liggen, maar bij de opleidingen.
Honderden scholen moesten opgaan in Regionale Opleidingscentra (ROC), die tussen
de 5.000 en 45.000 leerlingen herbergen. Die grote onderwijsinstellingen zouden
een breder scala van opleidingen kunnen bieden en beter in staat zijn in te gaan
op specifieke wensen van de arbeidsmarkt. En de wet moest ervoor zorgen dat het
werkveld een duidelijke rol kreeg ten aanzien van het middelbaar
beroepsonderwijs. Voorheen bepaalde het beroepsonderwijs grotendeels op eigen
houtje welke opleidingen nodig waren voor de arbeidsmarkt. Met de invoering van
de WEB werden de sociale partners en het onderwijs daar samen verantwoordelijk
voor.
Inmiddels zijn er vijf jaar verstreken. In het voorjaar van 2002 buigt de
Tweede Kamer zich over de vraag in hoeverre de WEB in zijn opzet is geslaagd.
Afgelopen voorjaar kwamen drie belangenorganisaties ieder met een eigen
evaluatie van deze wet. De eigen koepelorganisatie van de sector, de Bve raad,
kwam met ‘Minder maar beter’. De Job, de jongerenorganisatie van het
beroepsonderwijs, kwam met een grote enquête onder de deelnemers. En de
onafhankelijke Stuurgroep Evaluatie WEB stelde in opdracht van minister Hermans
van Onderwijs het rapport ‘Naar Eenvoud en Evenwicht’.
Binnenkort zal de minister zijn standpunten over de evaluaties en over de
toekomst van de WEB aan de Tweede Kamer kenbaar maken. Daar zal hij geen
gemakkelijke klus aan hebben. Want de verschillende belangenorganisaties zijn
het verre van eens over de effecten die de WEB tot nu toe heeft gehad en de
koers die voor de toekomst moet worden uitgezet.
Ongezouten kritiek
Het evaluatierapport van de Stuurgroep noemt de WEB weliswaar een goede
kaderwet waarbinnen veel van de doelstellingen gerealiseerd kunnen worden, maar
vervolgens levert het rapport ongezouten kritiek op de meest essentiële punten
waarvoor deze wet in het leven is geroepen. Met name over de samenwerking tussen
het onderwijs, de sociale partners, de landelijke organen voor het
beroepsonderwijs en de bedrijven waar leerlingen tijdens hun opleiding stage of
werken, is het evaluatierapport bijzonder kritisch. Volgens de stuurgroep is de
balans tussen deze actoren volkomen zoekgeraakt. Het middelbaar beroepsonderwijs
zou te veel naar de pijpen van het bedrijfsleven moeten dansen.
Erica de Heus, directeur van het landelijk orgaan beroepsonderwijs
OVDB, heeft nogal wat kritiek op het rapport van de Stuurgroep Evaluatie Web.
‘Een rapport met een onvolledige analyse en eenzijdige uitkomsten, dat geen
recht doet aan de dynamiek van processen,’ zo omschrijft ze de evaluatie.
Volgens De Heus redeneert de stuurgroep uitsluitend vanuit het oogpunt van
het onderwijs. ‘Een belangrijke doelstelling van de WEB is nu juist om te komen
tot gezamenlijke verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen en de sociale
partners voor de invulling van het beroepsonderwijs. Als je het werkveld niet in
je evaluatie betrekt, wat heb je er dan aan? Nu zijn alleen de problemen van de
ROC’s naar voren gekomen. Die moeten inderdaad wennen aan het feit dat ze niet
meer alleen bepalen hoe opleidingen eruit moeten zien. Als je een product
neerzet moet je rekening houden met je afnemers. Het mooie van de WEB is nu
juist dat alle partijen gezamenlijk de verantwoordelijkheid hebben. Dan past het
niet dat de een de ander de maat gaat nemen. Als je dat doet, dan werk je aan
een introvert stelsel van beroepsonderwijs. Dan gaan de scholen weer bepalen wat
de BV Nederland aan opleidingen nodig heeft. Op die manier zet je de klok jaren
terug.’
De Bve Raad, de brancheorganisatie van zo’n zeventig instellingen in het
middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, deelt de mening van de
stuurgroep dat het werkveld een te grote rol heeft gekregen ten aanzien van het
middelbaar beroepsonderwijs wel.
Leo Lensen, lid van de Bve Raad: ‘Wij vinden de relatie tussen het
onderwijs en de arbeidsmarkt belangrijk. De beroepsopleidingen moeten blijven
aansluiten op de wensen van het bedrijfsleven. Maar de Bve-instellingen hebben
een bredere verantwoordelijkheid. De deelnemers moeten centraal staan en zij
moeten goed afgewogen onderwijspakketten krijgen aangereikt. Daar moeten
persoonlijke, maatschappelijke en arbeidsmarktgerichte elementen inzitten. Het
gaat om meer dan alleen het klaarstomen voor de arbeidsmarkt. De balans is de
afgelopen jaren te veel doorgeslagen naar alleen de beroepskwalificerende
functie. Deze blijft belangrijk, maar is slechts één kant van de
medaille.’
Los zand
Leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs kunnen worden opgeleid
volgens de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) of de beroepsopleidende leerweg
(bol). In het eerste geval zijn de leerlingen in dienst bij een werkgever en
volgen zij daarnaast een opleiding. In het tweede geval zijn zij leerlingen aan
een ROC en lopen zij stages, volgens de WEB ‘beroepspraktijkvorming’ genoemd. Op
dat gebied doen zich nogal wat problemen voor. Er is een nijpend tekort aan
plaatsen voor de beroepspraktijkvorming. Volgens de stuurgroep zijn werkgevers
te weinig bereid mensen op te leiden. De Bve Raad kan zich niet voorstellen dat
dit het geval is.
Lensen: ‘Gelet op de krapte op de arbeidsmarkt moeten de werkgevers roeien
met de riemen die ze hebben. De personeelsvoorziening op korte termijn speelt nu
een grotere rol dan een structureel opleidingsbeleid op langere termijn. Dat is
wel te begrijpen, maar het zou jammer zijn als daarmee de waarde van een goede
mbo-opleiding voor de werkgevers minder zou worden. Ook als werkgevers de
jongeren voortijdig van de schoolbanken plukken zouden ze zich moeten realiseren
dat ze later voor aanvullende scholings- en opleidingsvragen komen te staan.’
Volgens evaluaties laten ROC’s zich te weinig gelegen liggen aan de
leerlingen die in dienst zijn van werkgevers en daarnaast scholing volgen.
Daarbij gaat het volgens om zowel een implementatie- als een financieel
probleem. Maar evenzeer een financieel probleem. ‘Met de WEB zijn vele nieuwe
taken op de onderwijsinstellingen afgekomen, zonder dat daar extra middelen
tegenover stonden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de begeleiding en
aansturing van de beroepspraktijkvorming in de beroepsbegeleidende leerweg niet
goed van de grond is gekomen. We hebben becijferd dat daar vijfhonderd miljoen
gulden per jaar extra voor nodig is, plus nog eens vijfhonderd miljoen om de
huidige achterstanden in te lopen. Er wordt momenteel hard aan gewerkt en ik heb
er vertrouwen in dat dit de komende periode op orde zal komen.’
Ook De Heus onderschrijft dat er nog veel te verbeteren valt op het
gebied van het leren in de praktijk. ‘De ROC’s hebben die verantwoordelijkheid
gekregen, en dat is nogal wat. De goede niet te na gesproken, zijn er scholen
die daar te weinig tijd voor vrij maken en onvoldoende ruimte voor nemen om het
vorm te geven. Om het praktijkleren goed van de grond te laten komen is ook een
enorme deskundigheid nodig bij de leerbedrijven. De scholen kunnen dat niet
alleen doen. Het kan alleen een succes worden als alle partners een forse steen
bijdragen. De scholen en de landelijke organen beroepsonderwijs kunnen geen
plaatsen voor beroepspraktijkvorming afdwingen. Het is schrijnend om te zien dat
mensen momenteel de schoolbanken verlaten omdat ze geen stageplaats kunnen
krijgen. Maar daar mag je de scholen niet alleen op afrekenen. De koppeling
tussen de opleidingen en het werkveld is in sommige regio’s nog los zand. Het is
voornamelijk een probleem van betere afstemming. De WEB biedt de ruimte daartoe,
maar daar moet wel gebruik van worden gemaakt.’
Deelbelangen
De Bve Raad meent dat het tijd is voor een volledig vernieuwde Wet
Educatie Beroepsonderwijs. Lensen: ‘De huidige WEB is vooral een beheerswet. Een
nieuwe wet zou met name een stimulerende en op de toekomst anticiperende wet
moeten worden, die meer uitgaat van de deelnemers. Die moeten goed onderwijs
krijgen en gesteund moeten worden in hun persoonlijke en maatschappelijke
loopbaan. De Bve-instellingen moeten beter in staat worden gesteld dat werk goed
te doen, vanuit hun integrale verantwoordelijkheid voor onderwijs, toetsing,
examinering en diplomering.’
De OVDB is echter een andere mening toegedaan. Als het aan De Heus
ligt, wordt de huidige wet gehandhaafd. ‘Dat is ook de positie die het
ministerie van OC&W inneemt. Je zou mij bijna een fan van de WEB kunnen
noemen. De wet biedt de mogelijkheid aan alle partijen om het middelbaar
beroepsonderwijs samen vorm te geven. In de afgelopen periode hebben die
partijen elkaar kunnen aftasten. De tijd van snuffelen is nu voorbij. Het is
tijd voor de volgende slag. Ik ben ervan overtuigd dat de WEB een successtory
wordt als de verschillende partijen niet alleen praten vanuit hun deelbelangen,
maar vanuit hun gezamenlijke verantwoordelijkheid.’/Eric de
Kluis