‘Waarom ben ik het niet waard om van te houden? Waarom ben ik niet goed genoeg? Dat was de onderstroom waarop ik jaren heb geleefd’, vertelt Nicolaas Veul in de nog ‘onaffe’ bovenwoning in Amsterdam, waar hij net is gaan samenwonen met Monte, met wie hij acht jaar samen is.
Het gevoel ‘niet goed genoeg te zijn’ zit diep en de kiem daarvoor is gelegd in zijn jeugd, vertelt Veul. Hij groeide op in ’t Gooi met een vijf jaar oudere zus en een vader en moeder die, rond de tijd dat Veul ging studeren, gingen scheiden.
Wat voor kind was je?
‘Een creatief, zachtaardig en gevoelig kind en daarmee heel erg niet de zoon die mijn vader voor ogen had.’
Dat zei hij zo?
‘Niet expliciet, maar ik voelde dat door zijn teleurstelling en zijn boze, afkeurende blikken. Dan was ik weer te laat, te langzaam of sportte ik niet goed genoeg. Hij was een sportieve machoman en wilde dat ook van mij maken, maar ik was zo niet. Vaak noemde hij me “watje” of “mietje”. Ik was heel bang voor hem. Hij sloeg me niet, maar hij kon wel echt exploderen. En die dreiging was er altijd, ik liep daardoor eigenlijk altijd op eieren, was constant op mijn hoede.’
En je moeder?
‘Mijn band met haar was wel goed, maar ze was niet in staat om de schade te beperken. Ze probeerde mijn vader soms wel te sussen, maar dat leverde vooral ruzie tussen hen op. En daar voelde ik me dan weer schuldig over. Er was vaak stress en spanning in huis en dat is echt onder mijn huid gaan zitten. Ik was een heel angstig en zorgelijk kind, sliep ook heel slecht – nog steeds vaak.’
Niet veilig
Ook op school is het voor de jonge Nicolaas niet veilig. ‘Ik werd gepest en viel altijd buiten elk groepje. Ik hoorde er niet bij, ze vonden me gek of gay. Ik had wel een paar vriendjes en zat op allerlei knutselclubjes, daar vond ik het heel leuk. En verder vluchtte ik in mijn eigen werelden. Als klein kind maakte ik die bijvoorbeeld van kleipoppetjes, later verloor ik me in fantasy en games.’