Allochtonen, jongeren en andere groepen profiteren te
weinig van de cultuursubsidies van de overheid, vindt Rick van der Ploeg. In
zijn nota’s ‘Ruim baan voor culturele diversiteit’ en ‘Cultuur als confrontatie’
kondigt de staatssecretaris van Cultuur aan dat hij de deelname van deze
doelgroepen aan het culturele leven de komende jaren krachtig wil stimuleren.
Met die mededeling raakte Van der Ploeg een gevoelige snaar in de kunstsector.
Zijn streven naar cultuurspreiding riekt naar welzijnsbeleid, wordt de
bewindsman uit die hoek verweten.
De kritieken vormen onbedoeld een aardige staalkaart van de koudwatervrees
die in kunstkringen kennelijk bestaat voor de welzijnssector. Toch wil de
bewindsman een brug tussen die twee werelden slaan. Hij pleit voor meer
‘grensverkeer’ tussen enerzijds de kunstwereld en anderzijds onderwijs en
welzijnswerk. De concrete ingrepen die hij voor ogen heeft zijn overigens minder
drastisch dan de heftige reacties doen vermoeden. Het gaat om enkele
aanscherpingen van subsidievoorwaarden en een verschuiving van 40 tot 60 miljoen
gulden op een cultuurbegroting die in totaal 700 miljoen beloopt. Volgens Van
der Ploeg zijn de gesubsidieerde kunst- en cultuurvoorzieningen aan het
vergrijzen en het dichtslibben. Het publiek in de schouwburgen en concertzalen
bestaat overwegend nog uit hoog opgeleide, autochtone senioren. De aanwas van
nieuw publiek stokt, jongeren en allochtonen laten de gevestigde
cultuurinstituties links liggen. En dat tegen de achtergrond van een samenleving
die steeds gevarieerder van samenstelling wordt. De diversiteit van de
bevolkingssamenstelling staat in schril contrast met de monocultuur van het
publiek dat doorgaans deelneemt aan de activiteiten in de gesubsidieerde
cultuursector, meent de bewindsman.
Blinde muur
Een onaanvaardbare kloof, noemt ook directeur Robert de Haas van de
Rotterdamse Kunststichting (RKS) de afstand tussen de kunst en het publiek. De
Haas: ‘Kunst is geëliteerd en geprofessionaliseerd. Je moet onderhand over een
behoorlijke opleiding en een grote intellectuele context beschikken om het nog
te kunnen volgen.’ De RKS, die beleidsadviezen verstrekt, subsidieverzoeken
behandelt en debatten entameert, heeft het roer al een aantal jaren geleden
omgegooid door op zoek te gaan naar mogelijkheden om kunst en cultuur
toegankelijk te maken voor een breed publiek. De kunstbeleving en de kunstwensen
van alle Rotterdammers zijn als uitgangspunt genomen, en niet het gevestigde
kunstaanbod. Als honoraire cultuurmakelaars zijn De Haas en zijn mededirecteuren
van de stedelijke Stichting voor Kunstzinnige Vorming en de Dienst Recreatie
Rotterdam het afgelopen jaar de wijken ingetrokken. De Haas: ‘Ik ben me in
Rotterdam-Zuid gaan oriënteren. Omdat het daar aan kunst- en
cultuurvoorzieningen ontbreekt, kwam ik terecht bij een welzijnsstichting. Die
werksoort was me tot dan toe onbekend, maar mijn ogen gingen open bij het zien
van de enorme infrastructuur waarover ze beschikken. En de ongekende
mogelijkheden om daar kunstdoelstellingen op aan te laten sluiten. Omgekeerd
merkte ik uit de gesprekken met opbouwwerkers dat culturele aspecten weliswaar
een belangrijke rol spelen in hun dagelijks werk, maar dat ze er eigenlijk
weinig mee doen.’
De Haas kreeg ook de horen dat subsidieverzoeken voor culturele projecten
in het verleden steeds waren afgewezen door zijn RKS. Grotendeels een kwestie
van presentatie, zegt hij: ‘Welzijnswerkers zijn onvoldoende in staat om buiten
het stramien van hun eigen sector de culturele en kunstzinnige aspecten van zo’n
aanvraag onder de aandacht te brengen. Een verzoek om een blinde muur door
kinderen te laten beschilderen om ze van de straat te houden of om de buurt op
te knappen, is bijvoorbeeld nog geen reden voor ons om te honoreren. Dat ligt
anders wanneer je een specifieke kunstenaar bij zo’n project zoekt en helder
kunt aangeven welk artistiek resultaat je wilt bewerkstelligen. Dat willen wij
als Kunststichting namelijk horen. Het is vaak een kwestie van vertalen en
herformuleren. Onze ervaring is dat er met enig overleg verrassende
dwarsverbindingen te leggen zijn en dat het welzijnswerk oneindig veel
aanknopingspunten biedt om jongeren, allochtonen of andere specifieke
doelgroepen voor kunst en cultuur te interesseren. Als er nu een verzoek vanuit
het welzijnswerk op mijn bureau ligt, dan nodig ik de initiatiefnemers eerst
even uit en krijgen ze enige begeleiding vanuit ons subsidiebureau.’
Door de deuren van de Kunststichting open te zetten voor nieuwe partners,
is er in Rotterdam de afgelopen twee jaar een stroom aan culturele activiteiten
met nieuwe doelgroepen op gang gekomen die illustratief zijn voor de plannen van
Van der Ploeg. Een recent voorbeeld is Kidskunst, een gemeenschappelijk project
van kunst- en welzijnsorganisaties in de deelgemeenten Feyenoord en Delfshaven.
Zo’n 25 beeldend kunstenaars gingen begin dit jaar tijdens workshops in
buurthuizen naar eigen inzicht met de kinderen aan het werk. Het resultaat van
deze inspanningen van de kinderen hing dit voorjaar naast het werk van de
begeleidende kunstenaars in de prestigieuze Kunsthal en is nog tot half juli te
zien in Museum Delfshaven. Een initiatief dat kinderen in achterstandswijken in
contact brengt met beeldende kunst en ook hun ouders en familieleden eens naar
een museum lokt.
Hinderlijk rondhangen
Een andere manier om drempels te slechten is het aanbieden in de
buurtcentra van activiteiten die anders alleen in de dure accommodaties in het
centrum plaatsvinden. De Haas: ‘Marokkaanse of Turkse vrouwen bijvoorbeeld, die
nooit een lezing, een zangkoor of een muziekuitvoering in de stad zouden
opzoeken, kun je op die manier proberen te bereiken. Of je programmeert tijdens
grote festivals als Film International en het Dunya Festival kleinschalig in de
buurthuizen films en culturele activiteiten die bij bewoners in die wijken
aanslaan.’Een geslaagd voorbeeld om jongeren meer voor culturele
activiteiten te interesseren is de voorstelling Fawaka die het Rotterdamse
Werktheater momenteel speelt met vijftien Surinaamse en Antilliaanse jongeren.
De Haas: ‘Dit theaterstuk gaat over seks, drugs en andere onderwerpen die deze
jongeren hevig bezig houden. Tijdens het optreden reageert het publiek vaak heel
direct op de opmerkingen die op de planken gemaakt worden, zulke primaire
reacties kennen we niet meer in het theater. Een groep Marokkaanse jongeren die
tijdens uitvoeringen van Fawaka vaak hinderlijk rondhing, heeft de regisseur op
een bepaald moment gepolst of er voor hen ook iets dergelijks mogelijk was. Die
heeft de handschoen opgepakt en is nu met ze aan het repeteren. Zo’n experiment
stimuleren we graag.’
De Haas wijst op het belang van oneindig veel andere kleinschalige
culturele en kunstzinnige activiteiten in de wijken: een Turkse dansgroep,
Marokkaanse muziekgroepen, creatieve handvaardigheid, volkstoneel. Het zijn
vormen van culturele participatie die zeer waardevol kunnen zijn voor mensen,
benadrukt hij. Een heikel punt bij de subsidieaanvragen voor dit soort
activiteiten is de kwaliteitsdiscussie. De Haas: ‘Er zijn twee uiterste
standpunten. Enerzijds is er de opvatting dat kunst autonoom is, een doel op
zichzelf. Vanuit dat kamp komt de vrees dat we de kunst verpatsen aan het
onderwijs en het welzijnswerk. Daartegenover staat de mening dat kunst een
middel is, bijvoorbeeld om te emanciperen. Omdat wij de kloof naar het brede
publiek willen dichten, moeten we met beide visies voortdurend rekening
houden.’Een universele standaard voor kwaliteit bestaat ook niet, zegt de
RKS-directeur. ‘Kwaliteit is veel meer een resultante van heel uiteenlopende
criteria, zoals integriteit vakkennis en originaliteit. Ook de culturele context
is van eminent belang. Het feit dat iemand uit Volendam of Noord-Marokko komt,
moet je wel degelijk meewegen. Vanuit zo’n breder perspectief op kwaliteit
kijken we ook naar het werk van bijvoorbeeld kinderen, amateurs of
gehandicapten. En waarderen we hun culturele activiteiten. Want cultuur is geen
toetje voor de sier, maar een heel elementair onderdeel van het leven.’
Aan het infuus
Het Rotterdamse beleid is opmerkelijk omdat de prioriteiten van
welzijnsinstellingen meestal elders liggen. Problemen aanpakken, achterstanden
wegwerken. Het welzijnswerk als geheel leidt op die manier al geruime tijd aan
culturele bloedarmoede. ‘Zeg maar gerust dat de sector aan het infuus ligt,’
corrigeert John Duivesteijn, directeur van het Haagse Volksbuurtmuseum. Hij somt
met gemak een keur van culturele activiteiten op die vroeger gemeengoed waren in
het club- en buurthuiswerk. Duivesteijn: ‘In veel buurthuizen was de musical
bijvoorbeeld een jaarlijks hoogtepunt. Een grote groep buurtbewoners was bij de
organisatie van zo’n evenement betrokken. De uitvoering en alles eromheen had
ook een duidelijke functie voor de buurt. Veel van dergelijke activiteiten zijn
verdwenen, zoals het volksdansen, muziek maken of creatieve vaardigheden. In een
nieuw jasje gestoken zouden ze het wel eens heel goed kunnen doen bij de
etnische groepen die nu in deze wijken wonen. Wat is er eigenlijk op tegen om
Creolen, Marokkanen of andere groepen uit de wijk de mogelijkheid te bieden hun
cultuur uit te dragen in het buurthuis? Als je uit wilt gaan van de behoefte die
leeft bij de mensen, dan ligt hier een gat in de markt. Nu honoreert het
welzijnswerk vooral de wensen van de overheid. De factor cultuur is stevig
afgeknepen.’
Volgens Marcel Spierts, leider van het innovatieproject Culturele
Maatschappelijke Vorming, is de aandacht voor culturele onderwerpen in het
welzijnswerk afgenomen door de bezuinigingen van de jaren tachtig. Spierts:
‘Onder die druk zijn welzijnsinstellingen zich gaan toeleggen op de “hardere”
sociale problemen. Een uitzondering vormen de stedelijke jongerencentra, die
zijn zich met hun programmering juist veel meer op cultuur gaan richten. Daar
blijft de sociale functie juist weer onderbelicht. Toch gebeurt er in het
welzijnswerk nog altijd veel dat onder de noemer kunst en cultuur te scharen is,
maar de sector profileert zich nauwelijks op dit vlak. Het heeft duidelijk geen
prioriteit.’Een korte inventarisatie van culturele projecten levert
inderdaad een grote verscheidenheid aan initiatieven op voor heel uiteenlopende
groepen. In het Groningse Munnekeholm-project, een initiatief van
welzijnsstichting Stiel, werkten professionele theatermakers samen met zo’n 130
langdurig werklozen aan een publieksvoorstelling. Theater was daarbij het middel
voor sociale activering. In de Haagse wijk Transvaal kreeg het buurthuis Bario
bij de opening als opdracht mee de nadruk te leggen op kunst en cultuur,
specifiek gericht op kinderen, meiden en vrouwen. Het resultaat was onder meer
het uitgebreide kinderkunstproject BarioK, dat nu een regulier onderdeel is van
de Stichting Welzijns Organisatie Centrum. Het Amsterdamse Circus Elleboog is
een derde voorbeeld van activiteiten op het grensvlak van cultuur en welzijn.
Deze organisatie, met stevige wortels in het welzijnswerk, heeft in samenwerking
met het Cirque Soleil een project uitgevoerd met zwerfjongeren. Ook organiseert
Elleboog in het kader van de naschoolse opvang en de verlengde schooldag
circusprojecten in achterstandswijken.
Cultuurverkenners
Kenmerkend voor veel activiteiten is evenwel dat het om verspreide,
eenmalige initiatieven gaat. De beleidsmatige inbedding in het welzijnswerk
ontbreekt en daarmee een lange termijn-visie op de rol die instellingen willen
spelen op het gebied van kunst en cultuur. Dat is de uitdaging die Van der Ploeg
nu bij de sector neerlegt. Hij biedt de brede welzijnswereld een uitgelezen kans
om naast de probleemgerichte aanpak weer ruimte te maken voor de lichtere,
vrolijke kant van het werk. In zijn nota’s komt hij met voorbeelden uit
Engeland. Daar zijn in het welzijnswerk ‘cultuurverkenners’ en -makelaars actief
die talenten moeten opsporen en begeleiden. En community curators die mensen uit
een bepaalde bevolkingsgroep vragen om een tentoonstelling te
maken.Incidenteel zijn dergelijke functionarissen ook hier al actief. Het
Volksbuurtmuseum heeft een ‘outreachwerker’ in dienst en maakt gebruik maakt van
zogeheten ambassadeurs. Duivesteijn: ‘Dat zijn mensen uit de allochtone
gemeenschap die adviseren over de programmering en ons helpen het juiste publiek
te vinden. Dé Turkse migrant of hét Marokkaanse publiek bestaat niet, we hebben
daarbinnen te maken met diverse kleine doelgroepen. De outreachwerker
vertegenwoordigt onze organisatie, legt contacten met bijvoorbeeld
zelforganisaties en geeft ook tips hoe we bepaalde groepen kunnen bereiken.
Mensen die de uit-agenda van de NRC of De Volkskrant niet lezen, zal je op een
andere manier moeten zien te strikken.’ Ook de welzijnsstichting in Alkmaar
heeft een cultuurverkenner in dienst genomen. Deze onderzoekt de mogelijkheden
voor culturele activiteiten in leefbaarheidsprojecten en legt contacten met de
stedelijke culturele instellingen.
Lokten Van der Ploegs ideeën in de kunstsector heftige discussies uit,
reacties uit de welzijnshoek zijn tot nu toe uitgebleven. En dat terwijl de
staatssecretaris aantrekkelijke perspectieven schetst. Zo vindt Marcel Spierts
de makelaarsfunctie interessant voor het sociaal-cultureel werk: ‘Bijvoorbeeld
om invulling te geven aan de sociale en educatieve functies van musea. Het
welzijnswerk is een aantrekkelijke partij vanwege zijn infrastructuur en
contacten in de wijk. In Engeland, Canada en Amerika hebben ze al veel ervaring
met musea die relaties aanknopen met scholen, buurthuizen en zelforganisaties.
Ze betrekken kinderen of buurtbewoners bij het inrichten van tentoonstellingen
en organiseren na schooltijd en in de vakanties kinderactiviteiten op het gebied
van beeldende kunst, cultuur en techniek. Het sociaal-cultureel werk zou ook
drempelverlagend kunnen werken door tentoonstellingen en activiteiten van musea
naar de buurthuizen en scholen in de wijk te halen.’
Verder is er volgens Spierts nog een wereld te winnen door in de verlengde
schooldag op een creatieve manier verbindingen te maken tussen onderwijs,
cultuur en sociaal-cultureel werk. Spierts: ‘Daar heb je de kans om de kinderen
kennis te laten maken met culturele activiteiten in de vorm van
vrijetijdsbesteding. Sociaal-cultureel werkers en kunstvakmensen kunnen binnen
de verlengde schooldag op een nieuwe manier met elkaar samenwerken. Beide
beroepsgroepen hebben elkaar veel te bieden.’ Duivesteijn bespeurt in het
welzijnsveld al wel een kentering in de aandacht voor de culturele aspecten van
het werk. Hij vindt die omslag ook broodnodig: ‘Welzijnswerkers beginnen in te
zien dat die culturele component veel aansluitingspunten biedt als je het met
mensen hebt over zaken als eigenwaarde, identiteit en persoonlijke ontwikkeling.
Je kunt er met alle culturele variatie in de wijken eenvoudigweg niet
omheen.’/Jasper Veldhuis