Methadon verstrekken moet gepaard gaan met zorg verlenen aan de verslaafde. Maar de verpleegkundige heeft daar lang niet altijd de tijd en de ruimte voor. Volgens verpleegkundige Chris Loth, die dit concludeert in promotieonderzoek, leidt deze situatie tot verloedering van de methadonverstrekking. In de verslavingszorg herkent men het dilemma. Maar er worden stappen gezet om de zorg aan de verstrekking te koppelen. In Rotterdam loopt een project waarbij blijkt dat veel methadongebruikers spontaan kunnen stoppen.
Bekertjes tappen
Volgens Chris Loth zijn de financiering van de verslavingszorg door de gemeente – die voornamelijk uitgaat van overlastbestrijding – en het gebrek aan communicatie tussen beleidsmakers en werkvloer de oorzaak van de gebrekkige zorgverlening rondom de methadonverstrekking.
Loth deed het veldwerk voor het onderzoek aan de methadonbalie in Enschede en Almelo. Daar kwam veel agressie voor. Het ziekteverzuim onder de verpleegkundigen was hoog en zowel werkers als cliënten waren ontevreden over hoe het er aan toe ging. Loth inventariseerde de belemmeringen en beschreef in een werkboek hoe de methadonverstrekking beter kan worden uitgevoerd.
Werkers van verslavingszorginstellingen in de grote steden delen de mening van Loth niet als zou de methadonverstrekking verloederd zijn. ‘Het is meer dan een bekertje methadon tappen. Wij signaleren of een cliënt zorg nodig heeft. Als het nodig is, sturen wij een cliënt door naar de arts of naar maatschappelijk werk,’ licht Carla Duyts toe. Zij heeft vier jaar aan de balie van de methadonpost van de GG en GD in Amsterdam gestaan. ‘Voor ons is het vooral een kwestie van: hoe krijg je vat op deze mensen. Als ik een cliënt binnen zie komen die ik al lang niet meer heb gezien, dan is het: meteen er op af en praten. We moeten zien het vertrouwen te winnen.’
In Amsterdam is de methadonverstrekking opgedeeld tussen de GG en GD en de Jellinek. De Jellinek behandelt verslaafden die zich vrijwillig opgeven en spreekt een behandelplan met ze af. Verder kent ze het mentorproject, waarbij de verslaafde een ‘sociale begeleider’ heeft die de cliënt ‘binnenhoudt’. De GG en GD verstrekt methadon aan de ‘rest’ van de heroïneverslaafden: van vader met baan en gezin tot de zorgwekkende zorgmijders.
Behandelplannen
‘Wij zijn wel degelijk op zorg gericht,’ meent Lony Deckers van de Jellinek in Amsterdam. ‘We controleren de cliënten, we geven voorlichting en we hebben de groep in ieder geval in beeld om de vinger aan de pols te houden.’ Deckers vindt dat de verpleegkundigen van de Jellinek er niet zijn voor de begeleiding, maar voor de methadonverstrekking en voor het signaleren van problemen. ‘We kijken wat er in de wachtkamer gebeurt, hoe een cliënt eruit ziet. Als het nodig is, sturen we hem door naar een behandelaar.’
Een jaar of drie geleden werden verslaafden nog wel begeleid door verpleegkundigen, maar de organisatie van de verslavingszorg bij Jellinek is veranderd: iedere cliënt heeft een behandelprogramma en een of meerdere behandelaars, van psycholoog tot maatschappelijk werker.
In Rotterdam beaamt Ben van de Wetering, directeur verslavingszorg bij Delta Bouman, dat er lange tijd sprake was van verloedering. Maar inmiddels groeit het besef dat verslaving beschouwd moet worden als een – psychische – ziekte. Dat betekent dat er meer aandacht is voor medische zorg en behandeling van verslaafden. Volgens Van de Wetering leidt die erkenning er overigens steeds vaker toe dat de medische behandeling niet langer onder de gemeentelijke financiering van de verslavingszorg valt, maar onder de AWBZ. Dat geldt echter nog onvoldoende voor de begeleiding van de verslaafden voor ‘langdurige levensbegeleiding’, zoals beschermd wonen of bemiddeling naar werk.
Dit vindt ook Joost Kerkhoff, verslavingsarts bij de Ambulante Verslavingszorg Groningen (AVG). ‘De medische zorg kan voortaan gefinancierd worden uit de AWBZ. Echter, dat geldt alleen voor nieuwe behandelingen en niet voor de lopende zorg voor cliënten. Een jaar geleden heeft de AVG de zorg voor cliënten bovenaan gesteld, volgens Kerkhoff. ‘Daarvoor was er geen expliciet omschreven visie. Wij kijken nu meer naar de individuele verslaafde: zijn er behandelplannen mogelijk, welke doelen kunnen we stellen. Er komt een veel oudere groep verslaafden binnen, die meer zorg nodig heeft dan de jonge cliënten die we vroeger kregen. Doordat we nu in kaart hebben wie er binnenkomen en wat hun zorgbehoeften zijn, zijn er ook mogelijkheden voor evaluatie. Het is nog te vroeg om te bepalen of er ook minder gezondheidsproblemen optreden door deze aanpak.’
Vrijblijvendheid
De methadonpost als ‘voordeur, waar de cliënt binnen kan lopen en in zorgprogramma’s kan worden opgevangen’ Zo moet het volgens Chris Loth zijn. Daar wordt door beleidsmakers ook hard aan gewerkt, maar de zorgprogramma’s zijn volgens Loth slecht uitvoerbaar in de praktijk. Ze zouden te ver van de werkvloer af zijn ontwikkeld. ‘Men zou meer gebruik kunnen maken van de praktijkervaring van de verpleegkundige hierin.’
Iedereen erkent die rol van de verpleegkundige wel, maar het schort kennelijk aan de communicatie tussen beleidsmakers en werkvloer concludeert Loth. Tevens constateert Loth dat de bestrijding van de overlast op dit moment de basis is voor het verstrekken van methadon. De verpleegkundige wordt de ‘tapmiep’ die alleen nog maar cupjes methadon uitdeelt, terwijl er veel meer van haar verpleegkundige opleiding gebruik gemaakt kan worden als ze ook werkelijk aan psychische en geneeskundige hulp en voorlichting toe zou komen.
‘Naast de medische en psychiatrische diagnose van de arts is het onze taak te kijken wat het effect is van de diagnose op iemands leven en wat daaraan te doen valt,’ zegt Loth. Ze pleit voor meer ‘outreachend werken’: begeleiding aan verslaafden bieden en de straat op om verslaafden op te zoeken en ze ‘binnen te halen’ om zorg te kunnen bieden. ‘Op de methadonpost in Almelo kwam ik in contact met een verslaafde vrouw die terminale longkanker had. Ze had kennelijk net een chemokuur achter de rug, maar wist niet wat er was gebeurd. Als verpleegkundige is het je plicht tijd te maken om die vrouw te begeleiden, met haar te praten en eventueel mee te gaan naar het ziekenhuis. Maar dan is er wel een collega nodig aan de balie die de verstrekking verder afhandelt.’
Ben van de Wetering van Delta Bouman Rotterdam is het helemaal eens met Chris Loth: er moet meer aan outreachende zorg worden gedaan. Hij gaat zelfs nog iets verder. De verslavingszorg zou verslaafden meer moeten motiveren om hen te binden aan de zorg, en andersom. De methadon en de zorg worden nu te vrijblijvend verstrekt, vindt hij. ‘Niemand kiest voor zo’n bestaan, maar ze kunnen er niet op eigen kracht uit komen. Er zijn meer veldwerkers nodig die verslaafden moeten toeleiden naar zorg. Daar is nog veel terrein te winnen.’
Van de Wetering benadrukt dat het niet per se gaat om meer geld voor meer werkers. ‘Wel over hoe je bestaande middelen anders inzet om dit effect te sorteren. Wij zijn bezig met een nieuwe aanpak en het blijkt dat mensen spontaan op kunnen houden met gebruik van methadon.’ De vanzelfsprekendheid van de methadonverstrekking staat wat hem betreft ter discussie: ‘Wij bieden een daarvoor geselecteerde groep cliënten een ander soort zorg aan: behandeling van stoornissen, begeleiding bij het leven, opbouwen van netwerken. Dan blijkt dat mensen hun eigen conclusies kunnen trekken en zelf stoppen met methadon.’
Dat geldt in ieder geval niet voor elke verslaafde, weet ook Carla Duyts van de GG en GD in Amsterdam. ‘En dat moet je accepteren. Net als de verloren energie die je in een cliënt steekt. Je spreekt behandelplannen met een cliënt af, een afkicktraject. En toch, als hij zich moet opgeven loopt hij bij wijze van spreken in de wachtkamer weg, terwijl je ernaast zit. En het kan nog vijf keer fout gaan. Dat moet je accepteren, door er ook de humor van in te zien.’