Over hoeveel geld de gezamenlijke vermogensfondsen in
Nederland beschikken, weet eigenlijk niemand. Maar aan de bedragen die zij
jaarlijks aan maatschappelijke en sociale doelen uitgeven, kan worden afgeleid
dat het om tientallen miljarden moet gaan. De rol van de vermogensfondsen in de
Nederlandse samenleving neemt toe. Niet alleen vanwege het feit dat ze door de
beursontwikkeling van de afgelopen jaren aanzienlijk meer geld hebben te
besteden, maar ook omdat steeds vaker een beroep wordt gedaan op de fondsen om
initiatieven op te pakken die de overheid laat liggen.
Vermogensfondsen zijn fondsen die steun verlenen uit de opbrengst van
het eigen vermogen. Ze werven dus geen geld onder het publiek en zijn niet
afhankelijk van bijdragen van de overheid. De fondsen hebben hun kapitaal
verkregen door bijvoorbeeld legaten en testamenten. Veel van deze fondsen
bestaan al lange tijd en kunnen bogen op een zeer lange filantropische traditie,
zoals Volkskracht uit Rotterdam of de Bernard van Leer Foundation in Den Haag.
Ook zijn er de laatste jaren nieuwe fondsen bijgekomen zoals de Start
Foundation, een fonds dat is opgezet door het uitzendbureau Start en zich
voornamelijk op werkgelegenheidsprojecten richt, en het VSB fonds, dat echter
weer voor een deel zijn oorsprong vindt in De Maatschappij tot Nut van ’t
Algemeen die al sinds het begin van de 19e eeuw actief is. Naast de grote
bekende fondsen, waaronder ook bekende namen het Juliana Welzijns Fonds en de
Stichting Kinderpostzegels, bestaan er honderden kleine en minder bekende
fondsen met namen als het Dr. Albronda-van der Nagelfonds, het fonds De Drie
Linden, de Van Eesteren-Fluck & Van Lohuizen Stichting en de Stichting
Anonymus. Het Fondsenboek van de Vereniging van Fondsen in Nederland (FIN)
vermeldt maar liefst bijna 500 vermogensfondsen. Waar de geldwervende fondsen
zich voornamelijk toeleggen op internationale hulp en op ondersteuning van
projecten op het gebied van gezondheidszorg, ligt het accent bij de
vermogensfondsen op maatschappelijke en sociale doelen.
Barrière
Uit een onderzoek van de Vrije Universiteit in Amsterdam, in
samenwerking met de Vereniging van Fondsen in Nederland, blijkt dat 173
vermogensfondsen die aan het onderzoek meewerkten, in 1997 en 1998 een bedrag
van 250 miljoen gulden hebben gegeven. Het meeste geld daarvan, zo’n tachtig
miljoen gulden, ging naar maatschappelijke en sociale doelen als
armoedebestrijding of projecten voor kinderen in achterstandssituaties. Een
goede tweede was de sector kunst en cultuur, die in totaal 57 miljoen gulden
ontving, waarmee onder meer studiebeurzen werden gefinancierd en culturele
evenementen werden georganiseerd.
Volgens de onderzoekers Theo Schuyt, die vanaf mei de leerstoel
Filantropie, Sponsoring en Vrijwilligerswerk gaat bekleden, en Barbara
Gouwenberg, wordt de ‘geefsector’ in Nederland steeds belangrijker. Schuyt: ‘In
de verzorgingsstaat is het bij wet geregeld dat iedereen gelijk recht heeft op
bijstand en medische zorg. Dat geeft de burger zekerheid. Een nadeel is dat
gemeenschappelijke regelingen moeilijker in te zetten zijn voor individuele
gevallen. Het principe van gelijke monniken – gelijke kappen kan in specifieke
noodsituaties juist een barrière vormen voor hulp en zorg. Bij organisaties, met
name in de gezondheidszorg, is de laatste jaren sprake geweest van
schaalvergroting om tot meer doelmatigheid te komen. Maar grote organisaties
zijn minder geschikt om op bijzondere gevallen en situaties te reageren. Daar
ligt een terrein waar de vermogensfondsen wel wat aan kunnen doen.’
Ook de introductie van het marktdenken en het feit dat
non-profitorganisties door de overheid steeds meer onder druk wordt gezet om met
mooie resultaatcijfers te komen, speelt volgens de onderzoekers een rol. ‘De
moeilijkste gevallen worden daardoor buiten de organisatie geduwd, want met
psychiatrische zwervers is het moeilijk scoren,’ stelt Schuyt. ‘De mensen die
het meest hulp nodig hebben worden dan het minst geholpen.’
De vermogensfondsen mogen dan taken oppakken die de overheid laat
liggen, volgens Gouwenberg is er geen sprake van een directe of bewuste relatie
tussen die twee. ‘De vermogensfondsen doen veel aan kleinschalige projecten of
zelfs steun aan individuen in moeilijke situaties. Als het overheidsbeleid
ervoor zorgt dat bepaalde mensen buiten de boot vallen, zullen er meer aanvragen
voor ondersteuning van initiatieven en projecten voor deze mensen bij de
vermogensfondsen terecht komen.’ Schuyt: ‘De vermogensfondsen willen zeker geen
vuilnisbak des overheids zijn. Maar ze opereren ook niet in een vacuüm.’
Geen gaten vullen
De vermogensfondsen verkeren in de luxe positie dat ze financieel van
niemand afhankelijk zijn. Daardoor hebben ze vrijwel totale vrijheid in het
bepalen welke initiatieven ze ondersteunen. Dat kan, zo stellen Schuyt en
Gouwenberg in hun rapport, voordelen hebben. ‘In de huidige verzorgingsstaat is
de standaardreactie dat voor problemen overheidsbeleid wordt gemaakt en de
aanpak en oplossingen in beleidsvoering worden omgezet. Als men niet door het
beleid wordt opgemerkt, zal het probleem niet worden aangepakt. De rol van
financieel onafhankelijke fondsen kan zijn dat zij zich richten op die problemen
en doelen waar het dominante beleidsdenken tekortschiet.’
Het kan echter ook nadelen hebben. Want de overheid kan er vanuit gaan
dat vermogensfondsen impliciet een rol zullen spelen. Maar als een probleem ook
niet bij de vermogensfondsen bekend is, kan het zowel buiten de aandacht van de
overheid als de vermogensfondsen komen te liggen. Volgens Dorrit van de
Laarschot, directeur van de Vereniging van Fondsen in Nederland, adviseert de
Vereniging wel over de manier waarop een fonds opgezet kan worden, maar stuurt
ze niet in de keuze van het doel waaraan een fonds zich wil committeren.
‘Wij pretenderen niet de gaten in de Nederlandse maatschappij te kennen. We
proberen met ons advies zoveel mogelijk aan te sluiten bij wat iemand zelf voor
ogen heeft. Wel proberen we mensen die een fonds willen opzetten in contact te
brengen met bestaande fondsen op dat terrein. Daarbij is het ook niet onze taak
om te kijken waar de overheid gaten laat vallen en de fondsen te stimuleren die
op te vullen. Daar zijn de fondsen niet voor. De fondsen reageren voornamelijk
op aanvragen vanuit de samenleving. De maatschappelijke instanties moeten dus
signaleren waar zich problemen voordoen en kunnen vervolgens financiering van
een bepaald project aanvragen.’
De fondsen mogen dan niet direct de leemtes vullen die de overheid
achterlaat, indirect kunnen ze echter wel een rol spelen bij tekorten die
ontstaan door overheidsbeleid. Van de Laarschot: ‘Toen de overheid bijvoorbeeld
in de zeventiger jaren fors bezuinigde op het club- en buurthuizenwerk, klopten
veel van die instellingen aan bij het Juliana Welzijn Fonds om hun
begrotingstekorten aangezuiverd te krijgen. Daar was het JWF natuurlijk niet
voor. Dit fonds heeft toen wel een onderzoek naar het onderhoud van de gebouwen
van het club- en buurthuizenwerk gefinancierd. Ze konden een plan opzetten voor
het isoleren en goedkoper verwarmen van de gebouwen. Op die manier konden ze
weer geld over houden voor andere zaken. Dat is meer de aanpak van de
vermogensfondsen.’
Allochtone kinderen
Een relatief groot vermogensfonds is de De Bernard van Leerfoundation
in Den Haag.Vorig jaar besteedde dit fonds in totaal 30 miljoen gulden aan
projecten gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor kinderen van 0 tot 7 jaar,
zowel in Nederland als in veertig andere landen. Anders dan veel andere
vermogensfondsen speelt dit fonds een sterk initiërende rol. Liesbeth Zwitser,
senior adviseur bij dit fonds: ‘We reageren in beperkte mate op initiatieven uit
het veld. We spelen een pro-actieve rol bij het identificeren van organisaties
waarmee we in zee gaan, we laten regelmatig landenstudies uitvoeren en stippelen
zelf, in overleg met organisaties en overheden, de strategie uit. We voeren
echter niet zelf de projecten uit.’
In Nederland ondersteunt de Bernard van Leerfoundation onder meer
projecten als een intercultureel videoproject van de Stichting Lichaamstaal,
Moeders Informeren Moeders van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn en
in samenwerking met de gemeente Den Haag het project Samen Taal, gericht op
taalverwerving van allochtone moeders met jonge kinderen. Volgens Zwitser heeft
de toename van het aantal allochtonen in Nederland geleid tot een verschuiving
van de thema’s. ‘We richten ons van oudsher op ontwikkelingsproblematieken bij
jonge kinderen. Met de toename van het aantal allochtonen in Nederland zijn we
ons is meer gaan richten op de ontwikkelingsproblemen onder kinderen van
minderheden. Bij veel van onze projecten worden zowel de moeders als de kinderen
bij dit proces betrokken. Dat geldt overigens niet alleen voor Nederlandse
projecten. Veel West-Europese landen kampen met soortgelijke problemen. Je kunt
wel stellen dat in West-Europa de ontwikkelingsproblematiek onder allochtone
kinderen ons voornaamste aandachtsgebied is geworden.’
Dat veel sociale problematieken steeds meer integraal worden aangepakt,
waarbij steeds meer partijen zijn betrokken, maakt het voor vermogensfondsen
misschien ingewikkelder te beoordelen aan wie ze nu precies financiering
verlenen, maar dat ziet Zwitser niet als een probleem. ‘Weinig ontwikkelingen
vinden in een isolement plaats. Als er niet naar een integrale aanpak wordt
gekeken, zal een project niet veel effect hebben. En als vermogensfonds willen
wij natuurlijk wel dat de initiatieven die we financieren succesvol zijn en
andere organisaties kunnen inspireren dezelfde aanpak te hanteren. We kijken er
dus zeker naar of er sprake is van een integrale aanpak en of een project
voldoende ‘community based’ is. Daarnaast beoordelen we ook de reputatie en
deskundigheid van de organisatie die een verzoek tot financiering indient en of
een project zich op termijn zelf kan bedruipen.’
De Bernard van Leerfoundation financiert projecten, geen individuen. Maar
er zijn tal van met name kleinere vermogensfondsen in Nederland die dat wel
doen. ‘Sommige fondsen staan daar aarzelend tegenover,’ zegt FIN-directeur Van
de Laarschot, omdat het teveel lijkt op de oude charitas. Maar wat dat betreft
is de opstelling van de vermogensfondsen veranderd. Als ze bijvoorbeeld geld
geven aan mensen in schuldensituaties, dan verloopt dat veelal via het
maatschappelijk werk. Die beoordeelt wie er voor geld van de vermogensfondsen
wordt voorgedragen en koppelt daar gelijk een schuldhulpverleningstraject aan
vast.’ Wat dat betreft is de opstelling van de vermogensfondsen volgens Van de
Laarschot sterk veranderd in vergelijking met vroeger. ‘Toen vonden de fondsen
dat wie het geld heeft, het ook voor het zeggen heeft. Dat is niet meer van deze
tijd. De fondsen zeggen nu tegen de maatschappelijke instanties: jullie hebben
de ideeën, wij het geld. Met die twee samen kunnen we een project tot een succes
maken.’
Dat betekent echter niet dat de fondsen slechts het geld geven en
verder geen maatschappelijke rol op zich nemen, zegt Van de Laarschot. ‘Het
gebeurt juist steeds vaker dat een aantal vermogensfondsen gezamenlijk actie
ondernemen om een zo groot mogelijk resultaat te boeken. Zo hebben een aantal
fondsen binnen het FIN het initiatief genomen om gemeenten bij de verstrekking
van bijzondere bijstand op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Er kwamen steeds
meer mensen bij de fondsen met verzoeken of ze een nieuwe ijskast of wasmachine
wilden betalen. Maar daar is de bijzondere bijstand al voor. Samen met het
maatschappelijk werk hebben de fondsen toen een soort beleidslijn uitgezet welke
zaken ze wel willen financieren en welke zaken de gemeenten vanuit de bijzondere
bijstand dienen te betalen.’
Machtsfactor
Ook Schuyt en Gouwenberg constateren dat vermogensfondsen steeds vaker
gezamenlijk optrekken. Gouwenberg: ‘De vermogensfondsen zijn altijd erg op
zichzelf gericht geweest. Onderling overleg en gezamenlijk optreden komt pas de
laatste paar jaar van de grond. Ze treden ook steeds meer in de openbaarheid,
want ze moeten hun vermogens immers besteden. Dat zijn ze nog niet echt gewend.
Bij de armenzorg van vroeger was het gebruik dat zowel de ontvanger als de gever
daar niet teveel ruchtbaarheid aan gaf. Daarbij wilden ze hun zelfstandigheid en
onafhankelijkheid bewaren. De laatste jaren is men nieuwsgieriger geworden naar
elkaar. De fondsen willen weten waar de anderen geld aan geven en komt erachter
dat ze gezamenlijk doelmatiger kunnen werken. Er bestaat inmiddels een netwerk
van informele contacten tussen de fondsen, zodat men ook kan controleren of
projecten zich niet bij diverse fondsen hebben aangemeld.’
Behalve dat een groot aantal fondsen zich in de FIN heeft verenigd, is
van een structurele overlegvorm tussen de vermogensfondsen of tussen de fondsen
en de overheid vooralsnog geen sprake. Wanneer de samenwerking tussen de fondsen
meer vaste structuur gaat krijgen, zouden ze volgens Schuyt wel eens een
machtsfactor van belang kunnen worden.
‘Naast de drie vaste partijen in de samenleving – de overheid, het al dan
niet gesubsidieerde maatschappelijk middenveld en de markt – krijg je dan een
vierde: een zelfstandige en onafhankelijke filantropische sector. Die is door
haar financiële kracht in staat een vuist te maken tegen de overheid. Je ziet
ook dat kerken de laatste jaren steeds actiever worden en hun eigen rol bepalen
ten aanzien van ontwikkelingen in de samenleving. De groeiende economie drijft
zijn eigen sociale zekerheden het faillissement in, want de collectieve sector
kan immers geen productiviteitsstijging laten zien. Dat vertaalt zich in een
groter beroep op de vermogensfondsen. Die bepalen zelfstandig welke doelen ze
met privaat geld willen ondersteunen en vormen een markt die zichzelf reguleert.
Je ziet die ontwikkeling niet alleen bij de vermogensfondsen, maar ook bij de
burgers zelf. We willen aan goede doelen geven, maar we willen die betrokkenheid
niet laten institutionaliseren. We bepalen zelf wel waar het geld naartoe gaat.
Die houding neemt enorm toe.’/Eric de Kluis