Volgens de Wmo moet iedere gemeente een Wmo-raad instellen die zijn voelsprieten in de samenleving heeft. Bij 122 tussen 2005 en 2008 opgezette Wmo-raden heeft onderzoeksinstituut Verwey-Jonker nu uitgezocht hoe die nu functioneren. De uitkomst is positief. Uit het onderzoek: ‘In de adviesraden wordt hard gewerkt en er worden concrete resultaten geboekt. We kunnen vaststellen dat het cliëntenperspectief rond het Wmo-beleid in Nederland op de kaart staat.’
Inspraak
De afgelopen twee jaar zijn gemeenten vooral bezig geweest met hun Wmo-beleidsplan. En over het algemeen waren de Wmo-raden daar intensief bij betrokken. Rob Lammerts, onderzoeker bij Verwey-Jonker: ‘De mate van inspraak varieert van alleen maar raadplegend tot actieve beleidsvorming. Dit hangt ook af van de traditie die de gemeente heeft.’
Er is ook kritiek op gemeenten: die zit hem vooral in tijdig advies vragen, zodat er voldoende ruimte is om een gedegen advies voor te bereiden. En gemeenten moeten transparanter zijn. Lammerts: ‘Het moet voor de Wmo-raden geen zoekspelletje worden naar wat er nu precies met hun advies is gedaan.’
Achterblijvers
De meeste Wmo-raden zijn tot stand gekomen als fusie van bestaande en goedwerkende raden, vaak senioren- en gehandicaptenraden. Deze groepen hebben, samen met mantelzorgers, chronisch zieken en vrijwilligers, voldoende vertegenwoordiging. Maar er blijven ook groepen achter: ggz-cliënten, allochtonen, jongvolwassenen, dak- en thuislozen en verslaafden. Acht van de tien raden mist nog belangrijke doelgroepen. Een hoopvol gegeven is wel dat het gros werkt aan verbeterinitiatieven. Lammerts: ‘Het is de gemeenten er veel aan gelegen dat iedereen is vertegenwoordigd, al blijft het vanwege de onzichtbaarheid en ongrijpbaarheid van sommige groepen een moeizaam proces.’
Visie
Van de Wmo-raden adviseert 89 procent over alle prestatievelden; 86 procent zegt ook ongevraagd advies te geven. Dat is goed, vindt Lammerts: ‘Het is van het hoogste belang dat ze hun eigen agenda voeren. Een gemeente die op gelijke voet staat met de Wmo-raad, dat is het ideaal.’ Een verbeterpunt is volgens hem wel dat de raden meer eigen visie moeten ontwikkelen en inzicht moeten krijgen in de Wmo. ‘Het gaat niet alleen maar om losse onderwerpen als huishoudelijke zorg of een aanpassing voor mensen met een beperking. Het gaat om de kwaliteit van zorg. Bij de inrichting van een winkelcentrum vindt iemand in een rolstoel bijvoorbeeld bondgenoten in jonge moeders met kinderwagens en senioren met rollators. Dát is de Wmo-gedachte.’
Meer weten? Lees dan ook de gratis Zorg + Welzijn Nieuwsbrief. Daarvoor kunt u zich hier aanmelden.
Bron: Foto: ANP/Robin Utrecht
Het kaartenhuis staat een beetje scheef.
Lees de reactie van het Landelijk Platform GGz eens op het VWJ-rapport uit september 2009 eens. http://www.platformggz.nl/lpggz/newsitems/ni000917
Voor de prestatievelden 7,8,9 zijn er echt nog te weinig vertegenwoordigers. Daarom is het goed dat Leeuwarden een model kent wat daar specifiek iets aan gaat doen.
In deze stad is vorige week een Wmo-raad 7,8,9 opgericht.
Gemeenten die participatie voor alle burgers en clienteninitiatieven mogelijk willen maken zullen daar meer in tijd en geld in moeten investeren.
De discussie hierover moet m.i. op gemeentelijk en landelijk niveau nog steeds indringend gevoerd worden.
Daar doet dit rapport uit september 2009 niets aan af.
Aart Jongejan, woordvoerder Werkplaats Maatschappelijke Opvang ; maatschappelijkeopvang@loc.nl – vr 05/02