De verwachtingen waren hoog gespannen. Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) zou de strijd aanbinden met de hoge schooluitval. Ook moest het een betere opstap dan het oude voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) worden naar het middelbaar beroepsonderwijs. Door het onderwijs op verschillende niveaus aan te bieden, met een zwaardere nadruk op theorie of op praktijkgerichte vakken, zou een brede groep leerlingen bediend kunnen worden. Ook zogeheten ‘zorgleerlingen’, uit onder meer het voortgezet speciaal onderwijs, zouden welkom zijn op het vmbo. Doordat de mavo – met zijn hogere status – werd opgenomen in het vmbo konden voormalige vbo-leerlingen zich hieraan optrekken. Het vmbo zou ook staan voor gelijke kansen. Want het vbo, dat was toch maar het verouderde ambachtsonderwijs, de lagere technische school, de huishoudschool. Kortom, die vormen van onderwijs waar kinderen uit kansarme milieus, kinderen van ouders met lage inkomens terechtkwamen, en waar ze werden opgeleid voor beroepen met weinig status en inkomen.
Deplorabele staat
Alle hooggespannen verwachtingen en goede bedoelingen ten spijt: nog voordat de eerste lichting leerlingen het vmbo dit jaar verliet, barstte links en rechts de kritiek los. Het beroepsonderwijs-nieuwe stijl zou in een deplorabele staat verkeren. De schooluitval is nog altijd groot, nauwelijks minder dan bij de aanvang van het vmbo vier jaar geleden. Jaarlijks verlaten zo’n twintigduizend leerlingen zonder diploma deze scholen. Met name met het eindexamen in het vooruitzicht, haakten veel leerlingen af. Want deeldiploma’s of het eindexamens op aangepast niveau behoorde niet langer tot de mogelijkheden. Veel leerlingen verlieten liever met opgeheven hoofd de opleiding zonder diploma dan te zakken voor het examen. Om het aantal gezakten enigszins binnen de perken te houden en het imago van het vmbo niet te veel te schaden, besloot een aantal van deze scholen zelfs van de landelijke normering voor de eindexamens af te stappen om zo nog een extra aantal leerlingen over de streep te helpen.
Het imago van het vmbo onder ouders en leerlingen is slecht. Zo slechts zelfs dat een groot deel van de mavo’s ervoor past om te fuseren met het vmbo. Ze blijven liever aangehaakt bij havo/vwo en willen vooral niet te sterk worden geassocieerd met de ‘probleemscholen’. Want het vmbo, dat is toch maar een vergaarbak van leerlingen die nergens anders terecht kunnen. Van allochtonen met taalachterstanden en voor leerlingen van het speciaal onderwijs. Immers, sinds dit jaar zijn alle 110 scholen voor voortgezet speciaal onderwijs ingebed in het vmbo.
Sommige scholen hebben nog een aparte afdeling voor leerlingen met leer- en gedragsmoeilijkheden aangehouden, maar bij de meeste opleidingen is dat niet het geval. Daar moeten docenten die niet speciaal voor dergelijke zorgleerlingen zijn opgeleid deze kinderen opvangen, hooguit ondersteund met wat extra hulp van ambulante leraren van de voormalige lom-school.
Vuilnisbak
‘De vuilnisbak van het onderwijs,’ zo noemde socioloog Jaap Noorda het Amsterdamse vmbo in een rapport dat begin dit jaar uitkwam. Dat is tegen het zere been van Jos Bart, directeur van het Trias vmbo in Zaanstad. Hij ziet de negatieve houding ten aanzien van het vmbo met name als een imagoprobleem. ‘Veel kinderen uit achterstandswijken in grote steden gaan naar het vmbo. Ze nemen de problemen, de achterstanden en de criminaliteit uit hun wijk mee. Daardoor ontstaat het beeld alsof het niet veilig is op deze scholen en dat de onderwijsinstituten gevuld zijn met probleemgevallen. Grootstedelijke problemen worden zo toegeschreven aan een schoolsoort. Maar de meeste vmbo’s zitten niet in achterstandswijken in grote steden. Sommige onderzoekers kijken alleen naar een kleine groep leerlingen binnen bepaalde scholen en op basis daarvan diskwalificeren ze een heel onderwijstype. Maar ik durf te stellen dat het op de gemiddelde vmbo niet minder veilig is dan op de havo/vwo-scholen in de directe omgeving.’
Ook is Bart het niet eens met de opvattingen dat leerlingen op deze scholen de extra zorg die ze nodig hebben vaak niet krijgen. Zeker op de komst van lom- en mlk-leerlingen zouden de vmbo’s niet zijn ingesteld.
De Zaanse schooldirecteur vindt juist dat het vmbo veel beter is toegerust om kinderen met een laag IQ en leerachterstanden te helpen dan het beroepsonderwijs van vroeger. ‘Vmbo’s hebben alle vrijheid en ruimte om zelf leerroutes uit te zetten voor kinderen met leerachterstanden. Drukke kinderen zonder zitvlees krijgen steeds meer mogelijkheden om op eigen niveau en met veel praktijkonderdelen een opleiding te volgen.’ Ook met de uitval valt het volgens Bart mee. ‘Die is niet zo groot als wordt gesuggereerd. Een deel van de leerlingen vertrekt om alsnog een richting te kiezen die wij niet bieden, bijvoorbeeld landbouw of grafische techniek. Bij ons is de schooluitval ongeveer vijf procent.’
Toch moet directeur Bart toegeven dat er een groep leerlingen op het vmbo vertoeft, waarmee de school eigenlijk niet uit de voeten kan. ‘Dat is een kleine minderheid – kinderen die compleet buiten de boot vallen en gewoon niet geschikt zijn om nog onderwijs te volgen. Maar op een bepaald moment moet je je afvragen: waar houdt onze taak op? We zijn er niet voor om kinderen die niet opgevoed zijn en van het rechte pad afwijken koste wat kost op school te houden en hier op te voeden. Voor die kinderen moet je andere oplossingen bedenken en voorkomen dat ze kwetsbare kinderen beïnvloeden. Die zouden naar een soort crisisopvang moeten. Er komt veel op ons bord. Gelukkig kunnen we ook veel oplossen. Maar dan heb ik het over de reguliere problemen, niet de excessen. Daar zijn we niet voor.’
Opvoeden
Het Valuascollege in Venlo, een vmbo met tweehonderd leerlingen, kende twee jaar geleden nog een uitval van tien procent. Daarbij had het ook te maken met zo’n dertig meldingen van kleine misdrijven, voornamelijk vernielingen en bedreigingen.
Volgens directeur Henk Roefs kampte bijna de helft van de leerlingen met grote problemen, waar eigenlijk niets aan werd gedaan. De drempel naar hulpverleningsinstanties was voor veel ouders te hoog. Tegelijkertijd waren er natuurlijk de lange wachtlijsten voor jeugdzorg. Het Valuascollege nam een opmerkelijke stap. Politie, jeugdzorg, een orthopedagoog van het begeleidingsteam voor Onderwijs en Opvoeding en een leerplichtambtenaar werden de school binnengehaald. Roefs: ‘Instanties die in de zorgvraag van de leerling een rol spelen, bevonden zich ver buiten de school. Dat is weinig effectief. Als je met de leerlingen en de ouders in de slag wilt, dan is het een hele stap voor de ouders om buiten de school naar een instantie te gaan waar je vervolgens de eerste tijd nog op een wachtlijst komt te staan. Met name het gevoel van de ouders is belangrijk. Ze zien het als een afgang. Hun kind levert dusdanige problemen op dat het onderwijs daar niet mee om kan gaan. Door de hulpverlening binnen school te halen, is de drempel een stuk lager. De ouders worden betrokken bij het hele proces. De rol van de politie en de jeugdzorg is er veel gewoner door geworden. Het maakt deel uit van een “packagedeal” die de school biedt.’
Roefs geeft toe dat het in principe de taak van een school is om te onderwijzen, niet om op te voeden. ‘Maar als de vraag op je afkomt ga je niet met je armen over elkaar zitten. Dan doe je de leerlingen, de ouders en de school tekort. Alle partijen varen er wel bij. Dat heeft ook weer effect op het niveau van het onderwijs.’
Geen van de beide directeuren zou terug willen naar het vroegere onderwijssysteem. Want het imago van het vbo, dat was pas echt slecht. Deels verklaren zij het huidige imago van het vmbo daar ook mee. ‘Het is een erfenis die is overgegaan op het vmbo,’ zegt Bart. Een erfenis die volgens de directeuren ieder jaar minder gewicht in de schaal zal leggen.