Sociaal werkers moeten vertrouwen op hun onderbuikgevoel als zij jongeren willen aanspreken op seksueel grensoverschrijdend gedrag. ‘Spreek ze aan, zodat ze bewust worden van hun gedrag”, zegt Jan Hendriks, forensische en klinisch psycholoog en bijzonder hoogleraar forensische psychiatrie en psychologie aan de VU en bijzonder hoogleraar forensisch orthopedagogische diagnostiek en behandeling aan de UvA. Volgens Hendriks zijn zedendelicten op jongere leeftijd niet perse een voorloper van later seksueel delinquent gedrag. Ook is het volgens Hendriks ‘een wijdverspreid misverstand dat de meeste jeugdige zedendelinquenten zelf ooit slachtoffer zijn geweest van seksueel geweld’.
Daderprofiel
Het grootste deel van de jeugdige zedendelinquenten voldoet niet aan het “normale” daderprofiel. Omdat jongeren nog in ontwikkeling zijn, zegt hoogleraar Jan Hendriks. ‘Als een jongere een zedendelict pleegt, betekent dat niet dat de kans groot is dat hij als volwassene ook zedendelicten pleegt. Dat idee bestaat wel, maar kan niet met feitelijk onderzoek worden onderbouwd’, aldus Hendriks.
Zedendelinquent
Jongeren experimenteren op seksueel gebied, met de kans dat het vaker fout gaat. Bij jeugdige plegers gaat grensoverschrijdend gedrag soms samen met andere problematiek, volgens Hendriks, zoals antisociaal gedrag of depressie. Slechts een paar procent van de jeugdige plegers wordt als volwassene ook zedendelinquent.
Hand op de bil
Het herkennen van seksueel ongewenst gedrag is vaak lastig, want het speelt zich voornamelijk in het geniep af. Bovendien is niet elke hand van een jongen op de bil van een meisje gelijk een zedendelict. Hendriks: ‘Jongens en meisjes kunnen, al naar gelang hun relatie, heel vrij met elkaar omgaan. Dan hoeft de hand op een bil niet perse grensoverschrijdend te zijn. Uiterlijke kenmerken van ongewenst gedrag zijn meestal niet duidelijk. Je kunt als sociaal werker bij jouw jongeren specifiek gedrag observeren. Ik denk dat jeugdwerkers zich dan vooral door hun onderbuikgevoel moeten laten leiden om te bepalen of dat gedrag iets té expliciet wordt.’
Hulp zoeken
Een jongerenwerker kan bij een ‘niet pluis – gevoel’ de pleger aanspreken. ‘Ik zou sociaal werkers ontraden zelf het gesprek te zoeken met jongeren en met hun ouders over de problematiek van zedendelicten’, zegt Hendriks. ‘Dat vereist vaak zware gesprekken die veel inzicht in de problematiek vereisen. Je kunt beter de suggestie neerleggen bij de jongere om met de huisarts contact op te nemen, die dan naar specifieke hulp kan doorverwijzen.’
Forensische instelling
Bij zwaardere delicten kunnen plegers terecht bij gespecialiseerde forensische instellingen, zoals de Waag in Den Haag, waar Jan Hendriks werkt. ‘Wij zijn gewend om met druk op plegers te werken. Een pleger van seksueel geweld zal altijd proberen zijn gedrag klein te maken; “het was maar een grapje”. De forensische instellingen weten hoe ze plegers kunnen motiveren om hulp te aanvaarden en wanneer zwaardere middelen werken.’
Wel of niet behandelen?
Waar gaat het mis in de zorg voor plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag? ‘Ik weet niet of er iets mis gaat’, antwoordt Hendriks. ‘Het probleem van de hulp aan deze groep zedendelinquenten is meer wie we wel moeten behandelen en wie niet. Drie procent van de jonge zedendelinquenten recidiveert, dat is een relatief laag cijfer.’
Stempel
Bij ernstige delicten is het duidelijk dat je moet behandelen, zegt Hendriks. ‘Maar bij een grote middengroep met minder ernstige gedrag is het moeilijk te voorspellen of ze wel of niet terugvallen in hun grensoverschrijdend gedrag. Je loopt zelfs het risico dat behandeling contraproductief werkt. Omdat de pleger dan de sticker “zedendelinquent” krijgt. Mensen kunnen zich ook gedragen naar het stempel dat ze krijgen.’
Hoogleraar Jan Hendriks is spreker op het Zorg+Welzijn congres Jongeren en seksueel geweld, op 6 februari 2019 in Antropia, Driebergen. Wil je ook naar dit congres? Hier kun je aanmelden en meer informatie>>