Het recente wetsvoorstel van Annet van der Hoek (PvdA)
om bij huiselijk geweld de dader uit huis te zetten, is één van de voorbeelden
die de veranderde kijk op de aanpak van huiselijk geweld illustreren. Een
integrale benadering van het probleem staat voorop: politie, justitie en
hulpverleningsinstanties moeten beter samenwerken. ‘In het verleden zag de
politie huiselijk geweld meestal als een relationeel probleem, iets wat zich
binnen de muren afspeelt,’ zegt Liesbeth Bouwhuis, locatiemanager van de
vrouwenopvang Utrecht. ‘Bij een melding trachtte de politie nog niet zo lang
geleden de boel te sussen en ging weer weg, of men nam de vrouw mee met een tas
met spullen onder de arm en bracht haar naar ons.’
Drang en dwang
Op initiatief van de vrouwenopvang en de politie ging in Utrecht in 1998
het project ‘Een Veilig Huis’ van start, een samenwerkingsverband tussen zestien
instellingen. Hoewel de uiteindelijke behandeling van de dader plaats vindt in
de forensische polikliniek De Waag van de Van der Hoevenkliniek is binnen de
Utrechtse aanpak een belangrijke rol weggelegd voor de politie. Deze komt niet
alleen bij een aangifte in actie.
Kees Komduur van de politie regio Utrecht: ‘De aangiftebereidheid bij
vrouwen is lager dan tien procent. Als je je alleen zou richten op die groep,
laat je negentig procent van de slachtoffers in de kou staan. Daarom treden we
ook op wanneer geen aangifte wordt gedaan, maar we wel weten dat huiselijk
geweld plaats vindt. Als we alle gegevens in kaart hebben, nodigen we de pleger
uit op het bureau. Uitnodigen klinkt eigenlijk te vriendelijk, want er komt
enige stevigheid aan te pas. Tijdens dat gesprek wordt eerst streng tegen de man
opgetreden: dat er wel degelijk sprake is van geweld, dat de enige reden waarom
hij geen verdachte is het feit is dat zijn vrouw geen aangifte heeft gedaan,
etcetera. Vervolgens wordt de draai naar problematisering gemaakt. Bij dat
eerste gesprek is ook een hulpverlener van De Waag aanwezig. Die tracht de man
te motiveren voor behandeling. Deelname daaraan is in principe vrijwillig, maar
door de manier waarop het wordt bewerkstelligd – tussenkomst van de politie –
kun je eigenlijk over drang spreken.’
Uit cijfers blijkt dat van alle benaderde mannen negentig verschijnt op het
bureau en zeventig procent de behandeling uiteindelijk afmaakt. Wordt er wel
aangifte gedaan, dan volgt de politie en justitie een protocol waarin het hele
scenario na aangifte stapsgewijs wordt beschreven. Er wordt direct een onderzoek
ingesteld en de dader wordt aangehouden voor verhoor.
Komduur: ‘Het is al een hele stap om aangifte te doen, dus moet je dat ook
serieus nemen.’ Als de dader na maximaal drie dagen weer op vrije voeten komt,
wordt hem een dagvaarding overhandigd. Na drie maanden dient hij op de zitting
te verschijnen. Ondertussen is de reclassering ingelicht, die na zijn
heenzending direct contact met de man opneemt voor een intakegesprek bij De
Waag. Komduur: ‘De bedoeling is om iemand in de drie maanden voor de
rechtszitting al lekker te maken voor behandeling en hem te laten voelen dat het
misschien werkt.’
De reclassering doet een aanbeveling aan het OM, dat op de rechtszitting
kan leiden tot een voorwaardelijk sepot of een voorwaardelijk straf, beiden met
proeftijd. Stok achter de deur is daarbij wel dat de dader mee moet werken aan
verdere behandeling in De Waag. Die bestaat uit individuele- en
groepsgesprekken, duurt minimaal een jaar en omvat een aantal modules, onder
andere gericht op het nemen van verantwoordelijkheid voor het gewelddadige
gedrag, het vergroten van zelfbeheersing, slachtoffer-empathie en het aanleren
van gedragsalternatieven. De voorlopige resultaten van deze aanpak – eind
februari wordt het protocol geëvalueerd – zien er volgens Komduur goed uit.
Vrijwillig
‘De Aanpak’, een vrijwillig behandelingsproject voor plegers van huiselijk
geweld, ging in 1999 in Overijssel van start. Het is een initiatief van de
vrouwenopvang Zwolle en Twente, die samen met TransAct (landelijk
expertisecentrum seksepecifieke zorg en seksueel geweld) en de landelijke Fiom
een systeemgerichte aanpak van huiselijk geweld ontwikkelden.
Vindt in Utrecht de instroom van plegers in het behandelingstraject via de
politie plaats, bij ‘De Aanpak’ is er een hele andere ‘vindplaats’: de
vrouwenopvang. Nadat een slachtoffer van huiselijk geweld zich daar meldt,
krijgt ze, als ze tot rust is gekomen, voorlichting over het project en wordt
haar toestemming gevraagd om met haar man in contact te treden. Stemt ze daarmee
in, dan stuurt een mannenhulpverlener van de Fiom hem een persoonlijke brief met
een folder over het project. Een paar dagen later wordt telefonisch contact
gezocht en getracht de man te motiveren voor een eerste gesprek. Gaat hij daar
niet op in, dan wordt hij vervolgens nog tweemaal benaderd. Toont hij wel
interesse dan volgt een persoonlijk gesprek. ‘Dat gesprek is zowel invoelend als
confronterend,’ zegt projectleider Nico van Oosten.
‘De man bagatelliseert in eerste instantie vaak het gebeurde en moet
meestal doordrongen worden van de ernst van de situatie. Maar ook begrip
krijgen.’
In het eerste gesprek probeert de hulpverlener de man vooral te motiveren
voor vervolggesprekken. Daarin wordt, met elementen uit de gedragstherapie en de
cognitieve therapie, gepoogd de zelfcontrole van de man te verhogen en hem
inzicht te geven in zijn eigen bijdrage aan de escalatie van de problemen. Naast
deze individuele gesprekken vinden er na verloop van tijd systeemgesprekken
plaats, waarin met de man en vrouw samen praktische zaken worden besproken,
zoals de omgang met kinderen, financiën en huisvesting.
Van Oosten: ‘Tijdens de relatiegesprekken die daar eventueel op volgen,
wordt besproken hoe zo goed mogelijk uit elkaar te gaan, als ze daar voor
kiezen. Als ze dat niet willen of ze weten het nog niet, wordt gewerkt aan
relatieherstel of onderzocht welke perspectieven een relatie nog heeft.’
Combinatie
Tijdens de pilot gaf ongeveer vijftig procent van de 53 betrokken vrouwen
toestemming voor benadering van de man. In totaal werden er achttien
daadwerkelijk benaderd. Dertien mannen konden gemotiveerd worden voor contact
met de hulpverlener. Elf van hen zijn uiteindelijk behandeld. ‘De aantallen zijn
te klein om conclusies te trekken, maar wel hoopgevend,’ aldus projectleider Van
Oosten.
De pilot is inmiddels beëindigd en heeft geleid tot een uitvoerige
beschrijving van de ontwikkelde methodiek. Eind februari vindt daarover een
tweede landelijke werkconferentie plaats. Het streven is ‘De Aanpak’ te
integreren in meerdere regio’s, naast het al bestaande behandelaanbod. Zwolle,
Den Bosch en Amsterdam hebben al interesse getoond. In die steden lopen ook
behandelingstrajecten via de politie, vergelijkbaar met Utrecht. Van Oosten:
‘Het maatschappelijk probleem van huiselijk geweld is zo groot, dat een
combinatie van methodes ingezet zou moet worden om het probleem te tackelen.”
Peter van der Linden, beleidsmedewerker van TransAct en lid van één van de
drie werkgroepen die advies geven aan de Interdepartementale Stuurgroep
Huiselijk Geweld, vorig jaar ingesteld door het ministerie van Justitie, deelt
die mening.
‘Zowel hulpverlening op vrijwillige basis als behandeling onder drang is
belangrijk,’ zegt hij. ‘Ze vullen elkaar mooi aan. Als je naar het veld kijkt,
is de groep die via het vrijwillige traject zou kunnen instromen, wel een stuk
groter, want de aangiftebereidheid onder vrouwen is nog steeds heel erg laag.
Het vervelende is wel dat de overheid vooralsnog meer oog heeft voor het
strafrechtelijk kader, want dat is overzichtelijker en reeds van financiering
voorzien. Er zouden echter meer financiële middelen gevonden moeten worden,
bijvoorbeeld vanuit het ministerie van VWS, waardoor in alle regio’s beide
methodes naast elkaar aanwezig kunnen zijn.’ Half april verschijnt het rapport
van de stuurgroep huiselijk geweld, met daarin onder andere een advies aan de
Tweede Kamer over dit onderwerp.