Bijna de helft – 47 % – van de zelfstandig werkende psychologen hanteert een wachtlijst voor psychologische zorg aan kinderen en jeugdigen. Bij 62 procent van hen is de wachttijd voor aanmelding langer dan aannemelijk kan worden genoemd, zo’n 4 weken. Dat blijkt uit een enquête van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) onder 271 vrijgevestigde psychologen.
Budget beperkt
Ook de wachtlijst voor volwassenen die psychologische hulp nodig hebben groeit snel, aldus het NIP. De psychologen vangen vooral de overloop van zorg op die zorginstellingen niet meer kunnen geven, omdat het budget dat gemeenten uitgeven aan ggz-zorg, op is. ‘In de ene gemeenten kunnen we de extra vraag net aan, omdat we geen budgetbeperkingen hebben opgelegd gekregen. In de andere gemeenten is het budget niet toereikend,’ vertelt een van de respondenten.
De rechter heeft gemeenten gedwongen de kosten van de jeugdzorg te dragen. Het financiële risico dat instellingen lopen bij aanbesteding van de jeugdzorg, komt voor rekening van de gemeente. Dat heeft de rechter in Den Haag bepaald in een kort geding. Lees meer>>
Lange wachtlijst
De grotere vraag naar zorg, de toenemende administratiedruk en de budgetplafonds in gemeenten worden door de respondenten als de belangrijkste oorzaken genoemd voor de stijgende wachtlijsten. De ‘zeer lange wachtlijsten’ voor zorg aan kinderen door gebrek aan geld noemen de respondenten ‘onaanvaardbaar’.
Grotere zorgvraag
Het NIP laat weten dat: ‘Uit deze enquête blijkt dat zwaardere ggz-problematiek wordt verwezen naar de generalistische basis ggz en naar de gespecialiseerde ggz. Dat verklaart de grotere zorgvraag aan zelfstandig psychologen. De vrijgevestigde psychologen zijn meer tijd kwijt aan de “gemiddelde patiënt”.’
Poh-ggz
Afgelopen zomer maakte de Landelijke Vereniging van Huisartsen, LHV, al bekend dat in de huisartsenpraktijk de wachtlijsten groeiden voor mensen met psychische klachten. Het NIP heeft toen voorgesteld om te investeren in de praktijkondersteuner van de huisarts (poh-ggz): ‘meer bekwaamheid en betere multidisciplinaire samenwerking’.