De welzijnssector stimuleert dat mensen de regie over
hun bestaan houden. En zo nodig weer in handen krijgen. Dat schrijft
stadssocioloog Roelof Hortulanus in het discussiestuk ‘De welzijnssector in
beeld’. Hij schreef de publicatie in opdracht van de VOG, Verdiwel en het
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Met het zogeheten position paper willen deze partijen duidelijk krijgen
welke bijdrage het welzijnswerk levert aan de inrichting van de sociale sector
en hoeveel resultaten zij daarbij boekt. De auteur stelt dat bij de eigen
regievoering daadwerkelijk contact met en participatie in de maatschappij van
essentieel belang zijn.
‘Alleen dat maakt het mogelijk om met behoud van eigenwaarde een brug te
slaan met de eisen die ons maatschappelijk systeem aan burgers stelt. Het is
daarbij vanzelfsprekend dat de sector laagdrempelig en uitnodigend is in zowel
materiële als psychologische zin, verankerd is in wijken, buurten en dorpen, en
de zelforganisatie en het vrijwillig initiatief stimuleert. Zij houdt rekening
met allerlei culturele verschillen en behoeften aan identificatie, maar draagt
uit dat de lokale samenleving een pluriform en tolerant karakter heeft. De
maatschappelijke betekenis van de sector is dan ook het sterkst als ze zich
zowel op het kwetsbare deel van onze samenleving richt als aandacht geeft aan de
sociale samenhang en sociale verbanden in de lokale samenleving als
geheel.’
Derde pijler
Het position paper benadrukt de positie van de welzijnssector als een
‘onmisbare schakel in het lokaal sociaal beleid’. Dat beleid worden opgevat, als
de derde pijler van overheidsbeleid, naast economisch en ruimtelijk beleid. In
die situatie omvat de sector ook arbeidsbemiddeling, sociale volkshuisvesting,
het armoede-, veiligheids-, onderwijs- en cultuurbeleid. Smal gedefinieerd kan
het lokaal sociaal beleid ook gezien worden als het lokale vangnet voor mensen
die niet door de voorzieningen uit reguliere sectoren worden geholpen. Volgens
Hortulanus situeert het lokale welzijnsbeleid zich tussen die brede en smalle
opvatting. ‘De welzijnssector maakt daarbij een onderscheid tussen een
toegankelijke basisinfrastructuur voor iedereen, specifieke arrangementen voor
burgers die extra ondersteuning nodig hebben en een voortdurend innovatief
inspelen op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen.’
Hortulanus signaleert dat het in het speelveld van het lokaal sociaal
beleid soms wel erg druk is met instellingen en organisaties. En de visies van
waaruit wordt gewerkt, kunnen nogal variëren. Zo stond eerst de sociale
zekerheid als hart van de verzorgingsstaat centraal. Die verzekerde mensen
immers van een onbezorgd bestaan. Later vond men in de sector dat met het
deelnemen aan het arbeidsproces een aantal andere vervelende aspecten van het
leven vanzelf zouden verdwijnen. Nu wordt volgens Hortulanus wel gedacht dat een
goed functionerend zorgsysteem een aparte welzijnssector overbodig maakt. ‘Het
probleem met deze denkwijzen is dat sociale zekerheid, arbeid of zorg uiteraard
niet samen vallen met het hele bestaan. Daar komt bij dat elke sector zo zijn
eigen logica en kernexpertise heeft. De welzijnssector is ervoor het overzicht
te behouden: de regie vanuit de alledaagse leefwereld van mensen is daarbij het
uitgangspunt. En waar nodig brengt de sector instellingen en organisaties
samen.’
In ‘De welzijnssector in beeld’ wordt de vraag gesteld of de structurele
sociale voorzieningen veel taken voor hun rekening kunnen nemen die onder het
lokaal sociaal beleid vallen, zonder dat het welzijnswerk daarbij een rol hoeft
te spelen. Wanneer Arbeidsvoorziening maatwerk levert om mensen aan het werk te
krijgen, de zorg bij mensen op bezoek gaat en de sociale dienst cliënten
activeert, blijft er voor het welzijnswerk nog weinig anders over dan te
fungeren als vangnet voor burgers die nog steeds buiten de boot vallen.
Volgens de stadssocioloog speelt te sector zeker een belangrijke rol voor
uitgerangeerde burgers, maar ontleent hij zijn bestaansrecht niet aan het
opvangen van de beperkingen van andere dienstverlenende sectoren. ‘De sector
vindt het belangrijker zoveel mogelijk preventief te werk te gaan. Hij wil dat
burgers optimaal toegerust zijn om de mogelijkheden te benutten die onze
maatschappij en onze verzorgingsarrangementen bieden. Er is al met al een grote
groep mensen die extra aandacht nodig heeft. Niet elk kind en elke jongere heeft
een veilige en inspirerende huiselijke situatie als achtergrond. Niet iedere
oudere kan terugvallen op familie en vrienden en heeft de vitaliteit om een
nieuwe levensfase opnieuw inhoud te geven. En het kan soms net iets te veel van
mensen vergen als ze zich in de buurt of maatschappelijk niet thuis voelen. De
welzijnssector geeft mensen een steuntje in de rug. Ze doet dit vooral
preventief, in elke levensfase en in relatie tot alle levensdomeinen.’
Bruggenbouwer
Volgens Hortulanus is een van de belangrijkste taken van de welzijnssector
de functie van bruggenbouwer. Hij moet een intermediair zijn tussen het
maatschappelijk werk, zorginstellingen, het onderwijs, sociale diensten,
arbeidstoeleidingsorganisaties, woningcorporaties, politie en Justitie,
gemeentelijke diensten en bedrijven.
‘Het gaat daarbij niet alleen om bilaterale samenwerking, maar ook om
netwerkvorming. Wil men bijvoorbeeld inhoud geven aan de verlengde schooldag in
het kader van het brede schoolconcept, dan zal een buurtnetwerk gevormd moeten
worden vanuit het welzijnswerk, het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, de
kinderopvang, het maatschappelijk werk en opvoedingsondersteuning. Bij
buurtgerichte sociale activering gaat het sociaal-cultureel werk een relatie aan
met de sociale dienst, de arbeidsvoorziening, de GGD, woningcorporaties,
vrijwilligerscentrales, kerken en verenigingen. Belangrijk bij netwerkvorming is
niet alleen dat alle sociale interventies van organisaties bij elkaar gebracht
en op elkaar afgestemd worden. Men moet ook tot gedeeld begrip komen en een
gezamenlijke probleemdefinitie trachten te formuleren.’
Maar de samenwerking moet zich niet beperken tot de zogenaamde ‘zachte
sector’. Het welzijnswerk zou ook een vaste positie moeten hebben in de
drie-eenheid van een vitale lokale samenleving: de sociale, de
fysiek-ruimtelijke en de economische pijler. Met name bij het aanpakken van
achterstandswijken, bijvoorbeeld in het kader van het Grotestedenbeleid, is het
lang niet altijd vanzelfsprekend dat de welzijnssector daarbij vanaf het begin
als gelijkwaardige partij wordt gezien. Economische en ruimtelijke
structuurversterking bieden volgens Hortulanus niet voldoende soelaas wanneer er
niet gelijktijdig wordt geïnvesteerd in activiteiten tegen maatschappelijke
passiviteit, verpaupering, sociale en etnische tegenstellingen en criminaliteit.
‘Bij het opstellen van integrale wijkplannen zou het daarom vanzelfsprekend
moeten zijn dat het welzijnswerk vanaf het begin aan tafel zit.’
Wanneer de welzijnssector aanschuift aan tafel moet hij echter niet te
pretentie hebben de regie op zich te nemen, vindt Hortulanus. ‘Hij is er meer op
uit de betrokken instellingen en organisaties bij elkaar te brengen en te laten
samenwerken, als daarmee creatief en doelmatig ingespeeld kan worden op
individuele behoeften en maatschappelijke vragen.’
De welzijnssector speelt wel een cruciale rol bij het tot stand brengen van
een zogenaamde sluitende aanpak voor groepen kwetsbare burgers. Denk aan
lichamelijk, psychisch of sociaal gehandicapte ouderen zonder steun, jongeren
die verwaarloosd, weggelopen of thuisloos zijn, een taalachterstand hebben of
vroegtijdig de school verlaten, langdurig werklozen en jonge
arbeidsongeschikten, bepaalde allochtone subgroepen en mensen in de marge, zoals
verslaafden, dak- en thuislozen, ex-psychiatrische patiënten en illegalen. ‘Het
zal een ieder duidelijk zijn dat zo’n sluitende aanpak een majeure opgave is en
een groot beroep doet op zowel de professionele als de informele sector. Op dat
snijvlak vervult het welzijnswerk een cruciale rol. Maar niet vergeten mag
worden, dat maatschappelijke ontwikkelingen nieuwe kwetsbaarheden oproepen. Een
sluitende aanpak kan daarom niet beperkt blijven tot een soort integrale aanpak
van alle problemen die zich op dit moment voordoen, zo’n aanpak veronderstelt
ook het inspelen op nieuwe uitdagingen. Het benoemen van kwetsbare burgers,
groepen en buurten maken die uitdagingen en de rol die de welzijnssector daarin
heeft te spelen zichtbaar.’
Pionier
De welzijnssector kent een aantal bekende werksoorten: het sociaal
cultureel werk, het peuterspeelzaalwerk, het jeugd- en jongerenwerk, het
ouderenwerk en het opbouwwerk. Daarnaast zijn er welzijnsorganisaties die nog
meer diensten aanbieden, zoals het algemeen maatschappelijk werk, de reguliere
kinderopvang of de activiteiten van sociale raadslieden. Op lokaal niveau komen
daar dikwijls nog zaken als maatschappelijke opvang of schuldsanering bij.
Hortulanus omschrijft de taakstelling van de sector als volgt: ‘De sector neemt
een belangrijk deel van de sociale basisinfrastructuur voor zijn rekening. Het
gaat daarbij om voor iedereen toegankelijke diensten en accommodaties, waar een
relatief constante, manifeste en een relatief omvangrijke vraag naar uitgaat, en
die gefinancierd worden op basis van meerjarige afspraken.’
Naast de basisdienstverlening verzorgt de welzijnssector zogenaamde
specifieke arrangementen: voorzieningen en activiteiten gericht op bepaalde
groepen mensen of bepaalde wijken en buurten. Dat gebeurt vaak in samenwerking
met andere organisaties. Het welzijnswerk stelt zich daarbij dikwijls op als
pionier, om vervolgens met de vraag geconfronteerd te worden of na verloop van
tijd een succesvol gebleken initiatief al dan niet geïncorporeerd moet worden in
de andere organisaties. Hortulanus stelt dat het soms verstandig is de
initiatieven over te dragen, als het pionierswerk van de welzijnssector zijn rol
heeft vervuld. ‘In andere gevallen blijft de specifieke professionele inzet van
het welzijnswerk een onmisbaar ingrediënt. Er zijn nogal wat voorbeelden te
geven van specifieke arrangementen, die inmiddels ook buiten de welzijnssector
gewaardeerd worden als belangrijke interventiestrategieën en bijdragen aan de
lokale sociale infrastructuur.’ De stadssocioloog noemt de brede school,
activiteiten op het gebied van sociale activering, de inzet van
ouderenadviseurs, en buurtbemiddelingsprojecten om de leefbaarheid op straat en
de contacten in de buurt te bevorderen.
Profilering
In de afgelopen decennia heeft de welzijnssector een ontwikkeling
doorgemaakt van een goeddeels zelfsturende sector met grote politieke pretenties
tot de huidige periode van herwaardering. In deze periode is de nadruk komen te
liggen op zakelijkheid en het benoemen van resultaten. ‘Het palet van burgers,
overheid en welzijnsinstellingen mag dan in elk tijdsgewricht verschuiven, de
essentie van het welzijnswerk is hetzelfde gebleven,’ aldus de auteur.
‘Het is juist het behoud van de essentie van het welzijnswerk die de
welzijnssector voor de uitdaging plaatst zich opnieuw te profileren en
positioneren. De profilering van de inhoud van het welzijnswerk is van groot
belang, omdat men zich alleen dan kan onderscheiden van allerlei diensten en
sociale interventies van aanpalende sectoren. Kwetsbare burgers de regie over
hun eigen bestaan teruggeven, de sociale samenhang in de lokale samenleving
bevorderen, intermediair zijn tussen het eigen initiatief van burgers en de
arrangementen van de verzorgingsstaat, preventieve maatregelen nemen, de
expertise van verschillende organisaties samenbrengen, invloedrijke nieuwe
maatschappelijke ontwikkelingen signaleren, en dienstverlening en
interventiepraktijk vernieuwen, dat zijn de bijdragen die het welzijnswerk aan
het individuele bestaan van burgers en de sociale kwaliteit van de lokale
samenleving heeft te bieden.’
Voor de sectorbrede discussie over het position paper ‘De
welzijnssector in beeld’, dat volgende maand gepresenteerd wordt, trekken de
initiatiefnemers twee jaar uit. In de komende edities van Zorg + Welzijn zullen
diverse deskundigen hun mening geven over de beoogde positionering van de
welzijnssector. Op pagina 19 bijt Ard Sprinkhuizen van het Nederlands Instituut
voor Zorg en Welzijn het spits af./Eric de Kluis