Een bezoek aan het 950 zielen tellende Helenaveen in
het gebied De Peel leert dat elk dorp zijn eigen historie en specifieke
omstandigheden heeft. Pas als die duidelijk in beeld zijn, kan men – in nauwe
samenwerking met bewoners – tot een aanpak komen om de leefbaarheid in een dorp
te verbeteren. In Helenaveen lukt dat met het DorpsServiceCentrum. Ook op het
platteland is maatwerk vereist. Dat de leefbaarheid in plattelandsgebieden hoger
op de politieke agenda is komen te staan, blijkt uit het regeerakkoord van Paars
II. Voor de 21ste eeuw ‘en voor de volgende generaties blijft een leefbaar
platteland van groot belang: economische concurrentiekracht, sociale cohesie,
ecologische duurzaamheid en culturele identiteit worden hiertoe bevorderd’.
Helenaveen valt onder de gemeente Deurne en ligt daar zo’n 14 kilometer
vandaan. Het dorp ligt vrij geïsoleerd. Op vier kilometer afstand is het
eveneens kleine Neerkant het dichtstbijzijnde dorp. Liessel en Griendtsveen zijn
groter, hebben een redelijk winkelbestand en liggen 6 kilometer van Helenaveen.
In het midden van de negentiende eeuw pakten de gebroeders Van de Griendt de
vervening in dit gebied aan. Zo ontstond Helenaveen, genoemd naar de echtgenote
van Jan van de Griendt. Twee zwarte wagentjes op rails herinneren nog aan de
turfwinning. De veenwerkers die zich er vestigden, kwamen uit verschillende
delen van het land, met name uit Drenthe. Vanwege hun gedeelde geschiedenis en
de geïsoleerde ligging van het dorp vormden de inwoners in de loop der tijd een
hechte gemeenschap.
Karakteristiek zijn de katholieke en de protestante kerken, basisschool De
Peelparel, café D’ouwe Peel en een aantal oude huizen en boerderijen. Helenaveen
heeft een beschermd dorpsgezicht en op verschillende plekken zijn wandel- en
fietsroutes voor de toeristen aangegeven. Tegenover De Peelparel en de Rabobank
staat gemeenschapshuis De Gouden Helm, genoemd naar de Romeinse helm die aan het
begin van de vorige eeuw is opgegraven. Daarnaast staat het twee jaar geleden
geopende DorpsServiceCentrum. De gemeente Deurne, woningbouwvereniging
Bergopwaarts, Stichting Welzijn Deurne, Kruisvereniging Helenaveen, huisartsen,
de VVV, Staatsbosbeheer en de Vrijwillige Hulpdienst Deurne Zuid bieden er
informatie en diensten aan.
Dorpsraad
Aan de balie van het centrum kan de inwoner van Helenaveen onder meer
terecht voor, zoals men het noemt, wonen, welzijn, weten en zorg. Achter de
balie staat vrijwilliger Lies Vermeulen. ‘Vroeger waren hier twee kruideniers,
twee bakkers, een slagerij, een winkel voor huishoudelijke artikelen, een
bloemenzaakje en een winkel voor bestrijdingsmiddelen,’ vertelt ze. ‘Onlangs is
de laatste winkel gesloten. Een supermarkt waar je alles kon kopen. De eigenaar
houdt alleen nog zijn postagentschap aan. Maar voor hoe lang nog?’
Twee huisartsen delen een kamer waarin ze om beurten spreekuren houden.
De Kruisvereniging heeft een ruimte waarin hulpmiddelen als krukken, klossen en
steken te vinden zijn. De dorpsconciërge heeft een kamer die hij deelt met de
GGD, als die er spreekuur houdt. In die kamer staat momenteel de door de
Dorpsraad aangekochte fonkelende replica van de gouden helm. Die moet deel gaan
uitmaken van een permanente tentoonstelling in het DorpsServiceCentrum over de
cultuur-historische geschiedenis van het dorp.
Aan tafel in de ontmoetingsruimte zitten dorpsconciërge Jan Houtkamp,
Gerrit Vermeulen en Theo Boots koffie te drinken. Vermeulen zoekt zijn vrouw op
en Boots heeft ouderen in het dorp en in het naburige Neerkant hun maaltijd
bezorgd. ‘Jan haalt de maaltijden op bij het verzorgingshuis in Deurne en van
hieruit breng ik ze dan rond,’ legt de gepensioneerde tuinder uit. Vermeulen
vertelt over het ontstaan van tuinbouwbedrijven uit de ‘venerij’ en over het
rijke verenigingsleven van het dorp. ‘In de Gouden Helm repeteren de fanfare en
de toneelvereniging. Ook geven ze daar hun uitvoeringen, want D’Ouwe Peel heeft
geen grote zaal.
Momenteel wordt het hele carnavalsgebeuren er in de startblokken gezet, er
zijn activiteiten van de ouderenbond en de plattelandsvrouwen. Er zijn
gymnastieklessen van de school en er is gymnastiek, volksdansen en kaarten voor
ouderen. De tennisclub zit erin en de bibliotheek. En tenslotte zijn er ook
bruiloften en koffietafels na begrafenissen.’ Verder heeft het dorp een
voetbalvereniging, een ijsbaanvereniging en hebben de kerken ieder een koor. In
de voormalige protestante school is kinderopvang en een soos voor jonge tieners
ondergebracht en de scouting heeft een blokhut. Oudere tieners komen in
tuindersschuren bijeen. Spreekbuis van de bevolking is de Dorpsraad, waarin
agrariërs en de verenigingen vertegenwoordigd zijn.
Obligaat
Omdat er steeds meer signalen kwamen over de verslechterende
leefbaarheid op het platteland heeft de rijksoverheid het thema opgepakt. Als
uitwerking van de bovenomschreven beleidsintentie uit het regeerakkoord
verscheen in mei 2000 de gezamenlijke uitgave van de ministeries van VWS en
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) en het Interprovinciaal Overleg (IPO),
getiteld ‘Vernieuwen en versterken. Op weg naar een vitaler platteland’.
Als eerste probleem op het platteland noemen de auteurs de gevolgen van
toenemende druk op boeren om volgens de regels van de vrije markt en met in acht
neming van milieuregels te produceren. De dreiging van bedrijfssluitingen en tal
van sociaal-psychologische problemen zijn het resultaat. Andere problemen zijn
‘te lage inkomens en te weinig banen’ en het lage opleidingsniveau van de
bewoners. Het openbaar vervoer schiet tekort en vooral voor fietsers zijn de
wegen onveilig.
Voorzieningen op het gebied van zorg, educatie en welzijn verdwijnen, zijn
er onvoldoende of slecht bereikbaar. De criminaliteit verplaatst zich van de
steden naar het platteland zodat de onveiligheid er toeneemt. De
milieuvervuiling door de agrarische sector groeit. Bewoners verhuizen naar
elders. Sommige dorpen kennen leegstand, andere hebben te maken met nieuwkomers
die geen binding willen met het dorp. Vervolgens presenteren de auteurs een
aantal algemene maatregelen om deze problemen te bestrijden. Vanwege ‘de
reconstructie van de varkenssector’ zouden er in De Peel ‘vooral nieuwe banen’
moeten komen. De oplossing van het probleem van de toenemende onveiligheid is
nóg obligater: ‘Het gaat hierbij niet alleen om het omlaag brengen van de
misdaadcijfers, maar ook om het vergroten van het gevoel van veiligheid: op
straat, ‘s avonds, overdag. Wie zich veilig voelt, voelt zich beter thuis in een
gemeenschap.’ Geen speld tussen te krijgen, maar waar het om gaat is: Wie moet
dat doen? Hoe? En wie betaalt dat?
Hans Elerie, directeur van de Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe,
wordt een beetje moe van die algemene probleemdefinities en oplossingen. ‘Al
twintig jaar wordt dezelfde grammofoonplaat afgedraaid van vergrijzing en het
verdwijnen van voorzieningen. In Drenthe hebben wij demografisch onderzoek laten
doen, en daaruit bleek onder meer dat er ook veel dorpen zijn die zich juist
verjongen! Situaties zijn heel specifiek. Als er honderd jaar geleden veel
industriearbeiders of landarbeiders in zo’n dorp kwamen wonen, had dat
consequenties voor de bebouwing en die kunnen doorwerken tot in het heden. Per
regio kunnen dorpen sterk verschillen en binnen een regio kunnen ook nog weer
grote verschillen tussen dorpen bestaan. Daarom pleit ik voor een
regiospecifieke benadering.’
Een ander bezwaar van Elerie tegen de algemene rapporten en onderzoeken
is dat daarin keer op keer plattelandsgebieden als probleemgebieden worden
benaderd: ‘Beleidsmakers houden veel te weinig rekening met het
probleemoplossend vermogen van bewoners. Als voorzieningen wegvallen, vinden
bewoners zelf vaak goede oplossingen. Dat heb ik zelf ook ontdekt toen ik tien
jaar geleden onderzoek deed voor de Rijks Planologische Dienst. Vroeger woonden
ouderen bij hun kinderen op de boerderij. Later zag je naast die boerderijen
aparte bungalows voor de ouderen. En nu is de trend dat ouderen verhuizen naar
het hoofddorp in de regio, waar voldoende voorzieningen geconcentreerd zijn. Op
die manier blijft hun netwerk in stand. Het dorp hoeft niet altijd de woonplek
tot de dood te zijn. Dorpen met minder dan 1500 inwoners hoeven niet per se alle
voorzieningen voor ouderen te hebben.’Plattelandsontwikkeling is dus pas
effectief als specifieke problemen van een dorp in kaart worden gebracht en het
de inbreng van en vrijwilligerswerk door de inwoners optimaal wordt benut. Dat
blijkt duidelijk uit de ervaringen van Helenaveen.
Publiek-private samenwerking
Welke problemen zijn er in Helenaveen? Aan de tafel in het
DorpsServiceCentrum, waaraan ook projectcoördinator Juul Swinkels van Stichting
Welzijn Deurne zit, is iedereen het er over eens dat in agrarische gezinnen
sprake is van stille armoede en mogelijke bedrijfssluitingen. Varkensbedrijven
heeft het dorp niet, maar de milieu-eisen worden steeds strenger omdat De Peel
een natuurgebied is. ‘Van de gemeente hebben we extra middelen gekregen om de
agrarische gemeenschap te ondersteunen. Eerst kregen we ze op projectbasis, maar
nu zijn deze middelen structureel geworden,’ zegt Swinkels. ‘Maar boeren komen
niet gauw met hun problemen naar buiten, ze lossen ze liever zelf op. Soms gaan
ze uit zichzelf naar één van onze maatschappelijk werksters, soms worden ze
doorverwezen.’
Een ander probleem in Helenaveen was het verdwijnen van
zorgvoorzieningen voor ouderen, gehandicapten en ouders met kleine kinderen. Op
basis van analyses verscheen in 1997 het projectontwerp ‘DorpsserviceCentra
Kleine Kernen in de gemeente Deurne’ van Stichting Welzijn Deurne. Behalve
Helenaveen zouden ook Neerkant en Liessel voor zo’n centrum in aanmerking komen,
maar na presentaties in de drie kernen bleek de behoefte daarin in Helenaveen
het grootst. Ook wensten de dorpelingen een ontmoetingsfunctie voor centrum en
wilden ze dat er mogelijkheden kwamen voor informatiebijeenkomsten. En het moest
de thuisbasis zijn van de dorpsconciërge.
‘Ik ben een beetje het gezicht van de instellingen,’ vertelt Houtkamp,
tevens dorpsconciërge in Neerkant. ‘Een luisterend oor soms ook. Als ik bij de
glasbak sta, kan het gebeuren dat een vrouw haar verhaal aan me kwijt wil over
het overlijden van haar man. Klusjes doe ik ook. Voor een oudje de bladeren uit
de dakgoot halen, bijvoorbeeld. Of ik zet een omgevallen brievenbus weer
overeind. Als er zwerfvuil ligt, bel ik de gemeente.’
Het DorpsServiceCentrum draait nu twee jaar. Draagt het werkelijk bij aan
de leefbaarheid en sociale samenhang in het dorp? ‘Absoluut,’ antwoordt
Swinkels. ‘In Helenaveen wonen relatief veel ouderen en die kunnen hier dankzij
deze voorziening blijven wonen.’ Ook voor gezinnen met kleine kinderen is het
centrum belangrijk. ‘We zijn blij dat kinderen hier weer terecht kunnen voor
inentingen,’ zegt dorpsgenoot Geesje Sijben, die tevens verpleegkundige is. ‘En
er komt weer een wekelijks spreekuur voor moeders met jonge kinderen en we hopen
hier volgend jaar weer een consultatiebureau te openen.’
Onveiligheid, criminaliteit, werkloosheid en een laag opleidingsniveau
noemt niemand als problemen. Wat wel als duidelijk knelpunt wordt ervaren is dat
er per jaar slechts enkele woningen mogen worden bijgebouwd, zodat geboren
Helenaveners niet altijd de kans hebben om daar aan een huis te komen.
Boerderijen die na bedrijfsbeëindigingen vrij komen, zijn vaak te duur, zodat
daarin meestal nieuwkomers komen te wonen, die vaak geen binding met het dorp
krijgen. De Dorpsraad en de instellingen die in het DorpsServiceCentrum
samenwerken, doen er alles aan om het dorp voor jong en oud zo aantrekkelijk
mogelijk te maken. Zo denkt de welzijnsstichting eraan om jongerenavonden te
organiseren.
Publiek-private samenwerking hoort bij Helenaveen. Het DorpsServiceCentrum
heeft toekomstplannen waarin melding wordt gemaakt van een rijdende winkel die
elke week komt. Ook wordt gedacht aan overname van het postagentschap als de
huidige eigenaar ermee stopt. En om het centrum nog beter te kunnen laten
draaien zijn er plannen om aan fietsverhuur te doen. De Zuidelijke Land en
Tuinbouw Organisatie wil er graag ‘nevenproducten’ van agrariërs verkopen, zoals
boerenkaas en honing. Swinkels: ‘En we moeten er natuurlijk wel voor waken dat
de zorg- en welzijnsfuncties niet ondergesneeuwd raken’./Kees
Neefjes