Sociale diensten zijn bezig met een transformatie van
uitkeringsfabriek naar een sociaal vangnet met taken als activering,
reïntegratie, armoedebestrijding en zorg. Hun taakstelling zien ze tegenwoordig
veel breder dan het verstrekken en controleren van uitkeringen. De eerste aanzet
tot die verandering kwam in 1996 bij de introductie van de nieuwe Algemene
Bijstandswet. Daarin staat activering centraal: voor iedere werkloze moest
voortaan een traject naar de arbeidsmarkt worden uitgezet, eventueel met
scholing en training. De ongekende vraag naar personeel op de arbeidsmarkt van
de laatste jaren heeft gevolgen voor het klantenbestand. Van de overblijvende
klanten is een groot deel door een combinatie van persoonlijke problemen niet in
staat om binnen afzienbare tijd aan de slag te komen. Het onderzoeksbureau ITS
van de Katholieke Universiteit Nijmegen heeft aan de hand van 215 dossiers van
zes sociale diensten een dwarsdoorsnede geschetst van de bijstandsontvangers.
Gemiddeld is die 41 jaar, heeft een jaar of acht een uitkering, een kleine
meerderheid is man, meer dan de helft is alleenstaand en één op de drie is van
allochtone herkomst. De meest voorkomende problemen waardoor mensen in de
bijstand niet uitstromen naar betaald werk zijn medisch of psychisch van aard.
Sociale omstandigheden als schulden, verslaving, een crimineel verleden en de
zorg voor gezinsleden, staan ook hoog genoteerd als oorzaken die reïntegratie in
de weg staan. Lage scholing, taalachterstand of gebrek aan ervaring blijken veel
minder problemen op te leveren om weer aan de slag te komen.
Inmiddels passen sociale diensten hun beleid aan bij de groep die ondanks
de gunstige arbeidsmarkt toch in de kaartenbakken blijven zitten. Er worden
aparte consulenten en units voor ingesteld. Het ITS-onderzoek meldt dat de
onderzochte sociale diensten zijn overgestapt van grootschalige scholings- en
sollicitatieprojecten op meer individuele vormen van begeleiding. Het nut van
aparte activeringsgesprekken wordt ingezien. Zogenoemde
doelmatigheidsgesprekken, waarin wordt ingeschat welke begeleiding een cliënt
nodig heeft, zijn om die reden losgekoppeld van rechtmatigheidsgesprekken,
waarin beoordeeld wordt of iemand recht heeft op een uitkering. Vanwege de
intensievere aandacht die nodig is voor de klanten die maar niet uitstromen,
veranderen ook de functie-eisen van het personeel bij sociale diensten.
Schoolverlaters met een maatschappelijke opleiding zijn tegenwoordig meer in
trek dan die met een economisch-administratieve achtergrond.
Vrije keus
Er is nog een andere omslag te noemen die gevolgen heeft voor het werk van
de sociale diensten. Tot voor kort waren gemeenten verplicht hun
reïntegratieactiviteiten te betrekken bij Arbeidsvoorziening Nederland. Per één
januari van dit jaar is van die gedwongen winkelnering geen sprake meer. De
arbeidsbureaus zijn opgesplitst in een publiek en een privaat deel. De publieke
diensten worden ondergebracht bij de Centra voor Werk en Inkomen en de
reïntegratieactiviteiten zijn geprivatiseerd. Voortaan hebben gemeenten de vrije
keus om partners te zoeken op de reïntegratiemarkt. In het Amsterdamse stadsdeel
Bos en Lommer heeft de gemeentelijke sociale dienst deze nieuwe situatie begin
dit jaar aangegrepen om samen met het werkbemiddelingsbedrijf NV Werk een eigen
reïntegratieproject te starten, WerkMee geheten. De Sociale Dienst en NV Werk
hebben vijfenveertig van hun consulenten opgeleid om moeilijk bemiddelbare
werklozen te bemiddelen naar werk, opleiding, vrijwilligerswerk of een
zorgtraject. WerkMee heeft de opdracht om binnen twee jaar veertig procent van
de werklozen op één van deze trajecten te plaatsen. Er is gekozen voor een
directe, onbureaucratische aanpak. Om wachtlijsten en omzwervingen bij andere
instanties te voorkomen heeft het project ook zelf cursussen, werkprojecten en
tijdelijke kinderopvang in huis. Het voorbeeld van Bos en Lommer staat niet op
zichzelf, ook in andere steden ontwikkelen sociale diensten eigen
integratieprojecten. Minister Klaas de Vries van Sociale Zaken is daar minder
gelukkig mee. Tijdens de parlementaire behandeling op 24 maart van de Structuur
Uitvoering Werk en Inkomen, de SUWI-nota, zal moeten blijken of de minister
alsnog een stokje steekt voor dergelijke eigen integratieprojecten van sociale
diensten. De bewindsman vindt dat gemeenten hun reïntegratieprojecten bij
externe partners in moeten kopen.
Nu de moeilijkst te bemiddelen bijstandsklanten aan bod zijn, komt daarvoor
het welzijnswerk scherper in beeld. Paul Lemmen, directeur van Divosa, de
vereniging van Directeuren Van Overheidsorganen voor Sociale Arbeid, breekt een
lans voor intensievere samenwerking tussen sociale diensten en
welzijnsorganisaties. Lemmen: ‘Sociale diensten hebben nog te weinig zicht op de
bijdrage die het welzijnswerk kan leveren. Er kan veel meer gebruik worden
gemaakt van de expertise van welzijnsorganisatie met bijstandsklanten, die door
sociale en psychische belemmeringen niet aan het werk komen. Klanten die gebaat
zijn bij sociale activering, als voortraject om ze via vrijwilligerswerk uit het
isolement te halen of eerst eens uit de brand te helpen met hun verslaving of
hun schulden. Omgekeerd vind ik dat welzijnsorganisaties zich op dit punt beter
moeten profileren en wel duidelijker aan mogen geven wat ze concreet te bieden
hebben.’
Externe partijen
Om een brug naar een betere samenwerking met externe partijen te slaan
presenteert Divosa begin maart een ‘Handreiking sociale activering’. Die
handreiking besteedt aandacht aan de regie van het beleid rond sociale
activering, werkmethoden, indicaties voor functie-eisen, maar ook praktische
zaken als offertemodellen met voorbeelden voor het inkopen en uitbesteden van
diensten en producten. Lemmen: ‘Een intensievere samenwerking betekent ook dat
je duidelijke afspraken moet maken over de taken die worden uitbesteed en de
resultaten die van het welzijnswerk kunnen worden verwacht. De ervaring van de
afgelopen jaren heeft uitgewezen dat het de nodige tijd en investeringen kost om
goede plannen te maken en regelingen te treffen.’Lemmen doelt hierbij op het
evaluatierapport van de bijstandsexperimenten met sociale activering voor
langdurig bijstandsgerechtigden, de fase 4- groep. In het kader van een
verruiming van de nieuwe Bijstandswet zijn in 140 gemeenten activeringsprojecten
uitgevoerd. Met succes, zo blijkt uit de evaluatie. Ruim éénvijfde van de 10.000
deelnemers stroomde door naar vrijwilligerswerk, opleiding of zelfs een betaalde
baan.Voor de samenstelling van de Handreiking heeft Divosa-medewerker Maria
Zander de aanbieders van sociale activering in kaart gebracht. Zander: ‘Wat
opvalt is dat de projecten lokaal vaak heel erg van elkaar verschillen. Niet
alleen wat betreft de instanties die zo’n project uitvoeren of het soort
activiteiten, maar ook waar ze de grens trekken tussen wat ze nog wel en niet
onder sociale activering verstaan.’Om enige ordening te brengen heeft Zander
een indeling in fases van activering gemaakt die samen een aaneengesloten
activeringsketen vormen van voortraject naar reïntegratie. Zander: ‘Beginnend
bij zogenoemde rustplannen, voor bijstandsklanten die een time-out nodig hebben
om bij te komen. Als tweede komen de zorgplannen, uitgevoerd door de
hulpverlening of zorginstellingen die worden ingeschakeld om mensen weer op de
been te helpen. Je kunt hierbij denken aan mensen met een verslaving, of klanten
met een psychiatrische achtergrond die eerst een uitweg moeten zien te vinden
voor hun problemen. Als derde onderscheid ik de participatieplannen. Hierbij
worden mensen op weg geholpen naar vrijwilligerswerk of andere activiteiten die
ze uit het isolement halen. Eerst moeten ze sociaal en maatschappelijk weer
actief worden. De toeleidingsplannen markeren de laatste schakel naar scholing
en al dan niet gesubsidieerd werk.’
Inhaalslag
Zander constateert dat – naast een aantal prominente voorlopers op het
terrein van sociale activering, zoals het bekende Rotterdamse Onbenutte
Kwaliteiten-project – met name het sociaal cultureel werk en de lokale
welzijnsorganisaties de handschoen hebben opgepakt. Zander: ‘Daar zie je na een
experimenteerperiode ook een bijstelling van hun werkwijze. Deze doelgroep
vraagt een meer individuele en intensievere aanpak. Recenter is de groeiende
belangstelling vanuit het maatschappelijk werk, maar ook bij maatschappelijke
opvang, Sociaal Pedagogische Diensten en andere zorginstellingen.’ Tekenend in
dit verband zijn de initiatieven van de Landelijke Federatie Opvang.
Beleidsmedewerker Johan Gortworst: ‘We zijn bezig met een inhaalslag door te
inventariseren wat er al gebeurt en in een aantal gemeenten zijn we gestart met
aanstekelijke experimenten in de opvang. Binnen de opvang proberen we een
gemeenschappelijke visie te ontwikkelen. Want een activerende aanpak vraagt een
omslag in het denken. Van hulpverlenende instanties als Riaggs, maar ook van
opvangvoorzieningen zelf. Een mooi voorbeeld vind ik een sociaal pension in
Delft, waar ze al bij de aanmelding als mogelijke tegenprestatie uitzendwerk of
betaald werk ter sprake brengen.’
Minister de Vries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft begin februari
besloten de activiteiten op het terrein van sociale activering nog een extra
duwtje in de rug te geven door de komende drie jaar veertig miljoen subsidie
beschikbaar te stellen voor een betere infrastructuur. Gemeenten kunnen tot juli
dit jaar maximaal een ton aanvragen om nieuwe initiatieven beter van de grond te
krijgen en de voorwaarden van bestaande projecten te verbeteren. Volgens
Divosa-directeur Lemmen biedt dit douceurtje van SZW een uitstekende bodem onder
verdergaande samenwerking met welzijnsorganisaties. VOG-beleidsmedewerker
Annemarieke Egeraat is minder lovend. Ze wijst er op dat het slechts om een
eenmalige bijdrage gaat. Wil het welzijnswerk een substantiële bijdrage kunnen
leveren, dan is er volgens haar een veel grotere structurele bijdrage nodig.
Welzijnsorganisaties kunnen hun faam nooit waar maken zonder zo’n vergoeding
voor de extra intensieve begeleiding die nodig is voor deze categorie langdurig
werklozen. Egeraat wil geen bedragen noemen, maar wil wel kwijt dat de VOG wat
haar wensenlijstje inmiddels bij het kabinet heeft ingediend. Dit met het oog op
het geld dat bij het opstellen van de komende voorjaarsnota te verdelen is.
Egeraat deelt met Lemmen wel de wens om het welzijnswerk een prominente rol te
laten spelen bij de uitvoering van sociale activering. Egeraat: ‘Psychosociale
begeleiding van langdurig werklozen wordt steeds belangrijker. Dat vertaalt zich
al in een groeiend aantal zorgtrajecten. Met name vanuit het Algemeen
Maatschappelijk Werk, maar ook in samenwerking met andere zorginstelingen. Bij
de moeilijkste groepen spreken we ook wel van fase-5, om aan te geven dat je
daar nog intensievere begeleiding bij nodig hebt. Wat betreft de toeleiding en
de invulling van additionele banen scoort het welzijnswerk al jaren hoog. De
sociale activering maakt het ons mogelijk om dwarsverbindingen te leggen.
Bijvoorbeeld door vanuit een zorgtrajecten een opstap te bieden naar
vrijwilligerswerk en de mensen vervolgens door te sluizen naar een additionele
of een reguliere baan. Grotere welzijnsorganisaties ontwikkelen steeds vaker een
aanbod dat de hele keten bestrijkt van zorgtraject naar reguliere baan.’
Communicerende vaten
Is het welzijnswerk met reïntegratieprojecten een concurrent geworden van
de private integratiepoot van het arbeidsbureau? Lemmen ontkent dit stellig.
Volgens hem beperkt het welzijnsaandeel zich tot het voortraject van de
toeleiding naar de arbeidsmarkt. Lemmen: ‘Het sociale activeringstraject heeft
betrekking op de fase 4 klanten. De reïntegratie naar regulier werk is in feite
een ander echelon. Dat staat er vrijwel los van.’Uit de reactie van de VOG,
maar ook vanuit lokale welzijnsorganisaties valt op te maken dat hier in het
geheel niet zo’n stringent onderscheid wordt gehanteerd. Volgens Dick de Wit,
directeur van de Stichting Welzijn Gouda, verhouden de sociale activering in het
voortraject en arbeidsbemiddeling naar regulier werk zich als communicerende
vaten tot elkaar. Ook zijn Haagse collega Ben Vlasveld van de
Welzijnsorganisatie Laak/Rijswijk beaamt dat hij het brede aanbod van
zorgtrajecten tot en met mogelijkheden voor scholing en werkprojecten als een
troef van zijn organisatie ziet. De Wit: ‘De discussie over de uitvoerende taken
in de sociale zekerheid is nog in volle gang, de rook er om heen is nog lang
niet opgetrokken. Dat geld ook voor de diensten die de gemeente, dan wel de
sociale dienst in de toekomst wil inkopen. Onze inkooprelatie is de afgelopen
vier jaar alleen maar verder gegroeid. Zowel aan de onderkant, de zorgtrajecten
zeg maar, als naar de werktrajecten, de WIW en ID-banen, is er een uitbreiding.
We worden hoofdaannemer. Ik verwacht dat we over niet al te lange tijd ook
ingeschakeld zullen worden bij activeringstrajecten met herintredende WAO-ers en
bij de uitvoering van de wet REA. We denken daar nu al serieus over na.’/Jasper
Veldhuis