‘Toen ik vijf jaar geleden wethouder werd, nam bureau Andersson Elffers Felix het welzijnswerk onder de loep. Het constateerde heel veel goede bedoelingen, heel veel inzet, maar niemand wist wat het resultaat was van die inzet. Welzijnswerk doet maar wat, was de conclusie, met de beste bedoelingen. Gemeente en instellingen zijn daaraan gaan werken en de nieuwe aanpak wordt nu breed gedragen.’
Jan Hamming (38) is een ambitieuze PvdA-wethouder met onder meer jeugdbeleid, welzijnswerk en financiën in zijn portefeuille. Hamming ontwikkelde samen met welzijnsinstelling De Twern een resultaatgericht model voor welzijnswerk, gebaseerd op een offerteprocedure, integrale kostprijsberekening en een productenboek met resultaatbeschrijvingen. Ze stelden dit productenboek ook beschikbaar aan het project Welzijn Informatie Lokaal en Landelijk (Will) dat de landelijke informatievoorziening voor welzijn op poten moet zetten. Maar de Will-deelnemers kozen voor het model-Hordijk, dat de beschrijving van welzijnsproducten beperkt tot ‘financiële rechtmatigheidstoetsing’, zonder toetsing van resultaten. Nadat de discussies over ‘het resultatenmodel’ versus ‘het verrichtingenmodel’ herhaaldelijk vastliepen, stapte Tilburg in oktober uit het project. Maar is Tilburg niet veel te ongeduldig?
‘Will bood onvoldoende perspectief om beleid vorm te geven waarin we kunnen sturen op resultaten,’ vertelt Hamming. ‘Nergens is men zo ver als in Tilburg met de opzet van een welzijnsproductenboek. In Will wilde men wel praten over producten opzetten, maar daaraan resultaten koppelen ging te ver. Daarom zijn we eruit gestapt.’ Als welzijn in tegenstelling tot wonen en zorg geen harde resultaten kan laten zien, betekent de overgang van de Welzijnswet naar de Wet Maatschappelijke Ondersteuning het einde van de traditionele welzijnsinstellingen, voorziet Hamming. ‘Dan is de gemeente niet meer bereid om in welzijnswerk te investeren. Het geld dat dan nog beschikbaar is, is al een verdeling van de armoede. In Tilburg kiezen we niet meer voor welzijnswerk als de instellingen deze veranderingen niet doormaken.’
Welke problemen welzijnswerkers aanpakten, werd nauwelijks besproken, herinnert Hamming zich uit zijn eerste jaren als wethouder. ‘We hadden een contract voor het welzijnwerk, dat werd gekopieerd. Het jaartal werd met typ ex vervangen en dat was het. Je had een formatieafspraak, bijvoorbeeld zestig welzijnswerkers die werden verdeeld over de wijken. Wat die gingen doen en wat hun resultaten moesten zijn, werd amper besproken. Simpele afspraken ontbraken, bijvoorbeeld over het aantal mensen dat uit hun isolement moet komen.’
In verschillende pilots rond het verminderen van isolement van ouderen en veiligheidsbeleid deed Tilburg inmiddels de nodige ervaring op met resultaatmeting. ‘Alle tachtigplussers in Tilburg krijgen nu een bezoek van een seniorenadviseur en die gaat aan de hand van het productenboek bekijken hoe we die oudere in zijn situatie kunnen helpen. Heel resultaatgericht. Ouderen spreekt dat aan en ze ervaren dat als steun. Vroeger hadden we een ouderenwerker en die werkte zonder duidelijke opdracht.’
Ook voor verschillende onveilige situaties ontwikkelde De Twern meetbare welzijnsproducten. ‘In een wijk waar een moord is gepleegd bij een fietspad begeleidt De Twern aan de ene kant een buurtactiecomité dat daar rondfietst en een oogje in het zeil houdt in samenspraak met de politie. Maar ook heeft ze een project waarin ze andere bewoners aanbiedt om mee te fietsen. Dat heet “Reesfiets mee”, want het is in de wijk De Reeshof. Zo werken ze direct aan de veiligheidsgevoelens van burgers, met een concrete activiteit. Het is heel bijzonder hoe het welzijnswerk dit oppakt. Niet afwachten tot er iemand het wijkcentrum komt binnengelopen, maar actiegericht op de plek waar de problemen spelen.’
Voor instellingen staat tegenover het ondernemersrisico van het aanbestedingsmodel ook meer vrijheid. Welzijnsinstellingen worden niet meer vastgepind op een klein eigen vermogen, als het aan Hamming ligt. ‘In plaats van op de bureaucratie te sturen, willen we op resultaten sturen. Aan de ene kant krijgen ze meer vrijheid, aan de andere kant maken we ze ook kwetsbaarder als ze de resultaten niet halen. Bij reïntegratiebedrijven zie je dat al: sommige die geen goed werk leveren, krijgen geen opdrachten meer en worden erop afgerekend. Terecht: je zag vroeger instellingen die niet goed werkten, maar die toch eindeloos de hand boven het hoofd werd gehouden.’
Hamming wil de wijkorganisaties nauw betrekken bij de toetsing van de resultaten van het welzijnswerk. Bewonersclubs moeten een afspiegeling zijn van de wijk. Zij moeten de vraag formuleren, de problemen en de kansen. ‘Als gemeente hebben we een jeugdbeleid, multicultureel beleid, ouderenbeleid. Dat leggen we naast de bewonerswensen en daar komt dan een vraag uit voor het welzijnswerk. Bijvoorbeeld: over twee jaar willen we minder overlast van hangjongeren. Daar schrijven instellingen op in en degene die met de beste resultaatgerichte offerte, kan het doen. Vervolgens komen de wijkorganisaties twee keer per jaar bij de wijkwethouder terug. Dan bekijken we hoe het werkt en hoe de instelling het doet.’
Harry Weerman, projectmanager van Will, noemt Tilburg niet solidair met de sector. Hoe kijkt u tegen zo’n reactie aan?
‘We steken juist onze nek uit, maar dan wel met het hele verhaal: we werken aan het welzijn van burgers, maar koppelen daar resultatenmeting aan. Wij hebben voorgesteld het productenboek van De Twern over te dragen aan Will, met copyright en al, en dat is nogal wat, maar dan toch zie je de weerstand. Men heeft blijkbaar angst dat men veel te verliezen heeft. Maar in welzijnsland is het moment van verliezen al lang aangebroken. Naar aanleiding van de Amsterdamse Diamantbuurt (waar Marokkaanse jongeren een gezin wegpestten, red.) krijg je de discussie hoe je efficiënt dat soort groepen kunt aanpakken. Wat is het resultaat van de inzet van welzijnswerk? In Tilburg en ook landelijk steken we er miljoenen in, maar we weten nog amper wat het oplevert.’
Waar ziet u die weerstand?
‘De wethouders voor wie ik de presentatie over onze aanpak heb gehouden, waren zonder uitzondering enthousiast. Ze wilden er graag samen aan werken, maar het typische van het Will-traject is dat men daar niet die stappen wil zetten. Voor ons is het onlosmakelijk met elkaar verbonden: aan de ene kant ontwikkelen we een productenboek, maar ook willen we de resultaten erbij benoemen. Dat zou heel Nederland moeten willen, niet alleen Tilburg. Onze visie op de aanpak van het welzijnswerk verschilt kennelijk met een aantal mensen binnen dat Will-project. Dan heeft het voor ons geen zin om daar veel tijd en energie in te steken.’
Is de voorwaarde voor uw beleid niet dat er een sterke gemeentelijke regie bestaat, met wijkwethouders die het overleg met de buurt en doelgroepen leiden? In Tilburg is die regie er, maar in veel gemeenten helemaal niet.
‘Dan is het zaak om die visie snel te ontwikkelen, want het gaat om miljoenen euro’s gemeenschapsgeld. Het is niet zomaar een speeltje van wethouder Hamming, maar iets dat breed gedragen wordt door de gemeenteraad en het huidige college. Op de lange termijn is het echt de weg die we moeten opgaan. Aan de ene kant moet de gemeente veel meer de regie nemen, aan de andere kant moet de sector de methodieken ontwikkelen om de resultaten te staven. In Tilburg werken de universiteit en beroepsopleidingen er volop aan mee.’
Tilburg wil met andere Brabantse gemeenten en de provincie resultaatgericht beleid opzetten. Moet u die andere steden meenemen? Het is een complete een scheiding der geesten in Will.
‘De B5, de vijf Brabantse grote steden en de provincie, willen daar graag aan bijdragen. Ze zijn overtuigd van de noodzaak van die veranderingen. Misschien leidt deze actie ook tot een gevoel van urgentie bij de andere partners in Will.’