Functioneert het jeugdwerk dan zo slecht dat zulke ingrijpende aanpassingen nodig zijn?‘Er zijn in Amsterdam voldoende voorzieningen om jongeren te ondersteunen, maar ze zijn slecht op elkaar afgestemd. Het is onduidelijk wie waarvoor verantwoordelijk is. In mijn nota probeer ik die verantwoordelijkheden opnieuw te definiëren, afgestemd op de jongeren van deze tijd. Zo hebben we een enorm gespecialiseerde jeugdhulpverlening. Het gevolg is dat scholen veel te gemakkelijk daar naartoe doorverwijzen. Maar signalering van problemen vindt in eerste instantie plaats in het gezin en op school. De school zou het voorportaal van de jeugdhulpverlening kunnen zijn. Van de enorme bak aan jeugdhulpverleningsgeld zou je een deel naar de scholen kunnen laten stromen. Die zouden daarvan een medewerker van het Psychologisch Pedagogisch Instituut kunnen betalen, die op haar beurt bijvoorbeeld bindende afspraken maakt met het gezin en de mentor over spijbelgedrag. Als een jongeren tijdig gesprekken houdt met een schoolcounselor of mentor kan vaak worden voorkomen dat iemand zwaardere vormen van hulpverlening nodig heeft. De jeugdhulpverlening moet zich richten op kortdurende hulp aan een zo klein mogelijke groep moeilijke gevallen.’
U wilt het sociaal-cultureel werk loskoppelen van de jeugdhulpverlening. Wordt het daarmee een soort recreatieve voorziening?‘Het is de taak van het sociaal-cultureel werk om jongeren te vermaken en te vormen. Daarbij moet ze kijken wat jongeren zelf willen. De jeugd laat zich bij wijze van spreken geen figuurzaagclub opdringen, maar kiest voor fitness- en vechtsporten. Vraag en aanbod sluiten momenteel niet op elkaar aan. De algemene opinie is nog altijd dat het sociaal-cultureel werk een rol heeft in het integraal jeugdbeleid. Zelfs sportactiviteiten worden gezien als een voorliggende voorziening van de jeugdhulpverlening. Maar die zaken hebben niets met elkaar te maken. Anders maak je alles wat met jongeren te maken heeft tot een probleem. Daar ben ik verschrikkelijk tegen. De samenleving is erg weinig tolerant. Vroeger werd een speelterrein bijvoorbeeld afgedwongen door buurtbewoners die vonden dat de gemeente een plek moest creëren waar jongeren zich konden vermaken, tegenwoordig dwingt de gemeente de speelterreinen af ten opzichte van een buurt die overlast vreest. Veel activiteiten van het sociaal cultureel werk worden tegenwoordig dan ook gevat onder de term preventie. Preventie van overlast, van criminaliteit, van risicogedrag. Als je die taken bij het welzijnswerk neerlegt, belast je haar met zaken die ze niet aankan. Preventie is een enorm vervuilde term. Het betekent niet meer dan dat jongeren zich goed kunnen ontwikkelen. Als het sociaal-cultureel werk leuke activiteiten aanbiedt die jongeren aanspreken hangen ze niet op straat rond en veroorzaken ze geen irritatie.’
In uw nota staat feitelijk dat het welzijnswerk vervreemd is van de jongeren.‘Ja, in ieder geval geldt dat voor Amsterdam. Sinds de 70’er jaren namen steeds minder jongeren deel aan activiteiten van het welzijnswerk. In plaats van te kijken wat jongeren eigenlijk zelf wilden, werden steeds meer voorzieningen voor jongeren gesloten, terwijl er bijvoorbeeld wel allemaal kinderopvangcentra in het leven werden geroepen. Daarmee heeft het welzijnswerk ten aanzien de jeugd fors de boot gemist en zichzelf gemarginaliseerd.’
Zichzelf? De gemeenten hebben in die jaren toch de subsidie voor dergelijke centra stevig afgebouwd?‘Ja, daar zijn we als gemeente absoluut medeverantwoordelijk voor geweest. Ik wil de zwarte piet dan ook niet ergens neerleggen. Het was een tijd dat gemeenten moesten bezuinigen. Er kwamen steeds minder jongeren in de centra, dus lag het voor de hand daarop te korten. Maar de tijden veranderen. Ik zou zeker een zevental multifuncionele jongerencentra in Amsterdam willen neerzetten die met een goed aanbod voor jongeren komen.’
En vervolgens wilt u die instellingen afrekenen op hun prestaties. Wat moet er precies worden gemeten om die prestaties duidelijk te krijgen?‘Wat betreft de jeugdhulpverlening zouden er duidelijke trajecten uitgezet moeten worden, waar verschillende partijen in samenwerken en die worden bewaakt door een casemanager. Die trajecten moeten duidelijk worden gedefinieerd en bewaakt. Dit gebeurt overigens al, maar het kan efficiënter. En met het sociaal cultureel werk kun je afspraken maken over aantallen mensen die ze bereiken.’
Maar aantallen mensen zeggen nog niets over wat je met deze jongeren bereikt.‘Dat is op den duur ook te kwantificeren. Een zwembad kan toch ook hun bezoekers tellen? En als er in een bibliotheek geen boek meer wordt uitgeleend weet je ook dat er iets fout zit. Zo kan een buurthuis bijvoorbeeld ook formuleren dat ze met hun computercursussen of huiswerkklassen vijf avonden per week een gemiddelde bezetting willen hebben van tachtig kinderen, die representatief zijn voor de bevolkingssamenstelling in de buurt. Aan de hand van de resultaten kan een stadsdeel kijken of ze een bepaalde dienst bij de welzijnsinstellingen willen inkopen of elders.’
De welzijnsinstellingen zullen daar niet direct om staan te juichen.‘Het zal wel even schrikken zijn. Het betekent dat je concurrentie invoert, terwijl er net allemaal grote welzijnsinstellingen zijn ontstaan die feitelijk monopolisten zijn. Ze hebben vrij gespecialiseerde kennis en kunnen daarmee de baas spelen over gemeenten die van hun diensten gebruik maken. De keerzijde is dat de doelstellingen helder worden geformuleerd en het systeem transparanter wordt. En de welzijnsinstellingen zullen veel meer moeten doen aan productontwikkeling. Het welzijnswerk wordt steeds meer een taak, die niet per se uit een bepaalde sector hoeft voort te komen.’/Eric de Kluis