Door Carolien Stam en Martin Zuithof – Lodewijk Asscher (34) geldt als een van de grote politieke talenten binnen de PvdA. Als jonge fractievoorzitter in de gemeenteraad trok hij de discussie over het falende jeugdbeleid in Amsterdam al naar zich toe. ‘Destijds riep ik het college op de focus te verplaatsen naar jonge kinderen, het voorkomen van problemen, ze snel te signaleren en streng aan te pakken. We noemden dat “Kinderen eerst” en dat loopt nog steeds.’
Met de Operatie Frankenstein stelde Asscher als wethouder de wildgroei in het welzijnswerk en het jeugdbeleid ter discussie. Alle geldstromen voor jeugdhulpverlening en jeugdwelzijn wilde hij doorlichten en de effectiviteit van projecten laten toetsen.
‘De kern van die operatie is dat we de hand in eigen boezem steken. Als overheid hebben we zelf de ingewikkelde structuren gemaakt. Sommige instellingen moeten op twintig plekken hun financiering regelen, allemaal met een eigen verantwoordingsstructuur. Neem daarbij de onbedwingbare neiging om bij elk probleem iets nieuws te doen en nooit ergens mee te stoppen, en je krijgt een situatie waarin zowel het kind, de ouders als de gewone professional verdwalen. Ze verdwalen in een woud aan instituties, indicaties en regels.’
De Operatie Frankenstein is uitgemond in het rapport ‘Systeem in beeld’. Wat moet er beter in het systeem?‘Ik wilde ook de culturele kant benoemen, bij bijvoorbeeld welzijnswerk en jeugdhulpverlening. Binnen het jeugdwerk is een stevig gesprek nodig over het waarom en over wat je ermee wilt bereiken. Je ziet er dezelfde patronen van quasi-marktwerking. Een voorbeeld is een Rotterdams bureau dat een aanbesteding wint, maar de jongeren niet kent en ze niet durft aan te spreken. Jongerenwerker Said Besellam in Bos en Lommer durft dat wel. Die jongeren hebben behoefte aan een warme hand in hun nek die ze in een bepaalde richting duwt. Said doet dat en zegt dat ze zich niet moeten misdragen en iets nuttigs moeten gaan doen. Veel instellingen hebben een vrijblijvende visie op jongeren, maar die tijd is voorbij.’‘De mentaliteit moet gericht zijn op de verandering in het leven van het kind. Als wethouder kan ik dat beïnvloeden door anders met aanbestedingen om te gaan. Aanbesteding kan een middel zijn om de al te familiale band tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, die in tientallen jaren is ontstaan, eens wat op te schudden. Het kan echter nooit een vervanging zijn voor de rol die je hebt als opdrachtgever die ook in de uitvoering geïnteresseerd is. Bij een aanbesteding maak je een bestek en vervolgens kun je tijdens de wedstrijd niets meer veranderen. In normale verhoudingen kun je met de uitvoerder in gesprek. Hoe gaat het op straat? Bereik je die gasten wel?’
Dit najaar greep Asscher in bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Hij vroeg de Inspectie Jeugdzorg om de problemen bij het bureau te onderzoeken. Het BJAA raakte in opspraak vanwege gebrekkige bedrijfsvoering, financieel wanbeleid en kampte met een leegloop onder ervaren medewerkers. Volgens de inspectie zou het bureau de veiligheid van kinderen die onder toezicht staan, niet goed waarborgen.
Asscher houdt zich over de problemen op de vlakte. Hij benadrukt dat hij veel begrip heeft voor de onzekerheid bij de werkers in de jeugdzorg. ‘Medewerkers bij het Bureau Jeugdzorg, gezinsbeschermers, jeugdhulpverleners, ze willen niets liever dan helpen. Maar ze moeten ’s avonds, in hun vrije tijd de contactjournaals bijwerken en zijn de helft van de tijd bezig met het doorplaatsen van hun kinderen.’
Drama’s als de moord op Savanna hebben vooral tot meer regels geleid. Wat moet daartegen gebeuren?
‘Een overdreven verantwoordingsplicht voor professionals leidt misschien juist tot nieuwe Savanna’s. Misschien worden jeugdwerkers zo bang dat ze de verantwoording niet op zich nemen en we dus het risico lopen op meer drama’s. De vraag is of het er beter op is geworden. Vanuit Den Haag wordt er nu door sommigen voor gepleit om tijdschrijven te introduceren. Dat werkt niet in de thuiszorg en dat werkt nergens als je geen heel hoog uurtarief mag rekenen. Er zit geen intrinsieke motivatie achter. Ik geloof dat die manier van denken nog niet verdwenen is.’
‘Iedereen die beweert dat je de problemen even oplost, spreekt niet de waarheid. Het systeem is heel complex gegroeid, het moet blijven functioneren terwijl je het moet verbeteren. Je kunt het niet nog eens omgooien. Uiteindelijk moeten de verbeteringen komen van kleine stapjes, lichtere protocollen, overbodige indicaties schrappen, dat is allemaal niet zo sexy.’
Aan de ene kant moeten hulpverleners controleerbaar zijn, tegelijk moeten ze de ruimte krijgen om risico’s te durven nemen. Hoe komen ze uit die spagaat?
‘Dat komt door hoe het nu is ingekleurd, maar het kan natuurlijk heel goed samengaan. Als je mensen aanspreekt op hun professionaliteit, betekent het ook dat je ermee rekening moet houden dat ze fouten maken. Ik denk dat professionals niets liever willen dan verantwoording afleggen over hun werk.’
‘Dat merkte ik ook toen ik in gesprek ging met medewerkers van Bureau Jeugdzorg. Het aardige was dat ze niet begonnen over arbeidsvoorwaarden of het organisatorische gedoe bij het bureau. Ze vertelden eerst hoe graag ze dat werk doen en hoe moeilijk het is om kinderen geplaatst te krijgen. Dat vond ik fantastisch.’
Het verloop is hoog onder het ervaren personeel. Hoe krijgt u dan die wachtlijsten weg?
‘Eerlijk gezegd zijn de wachtlijsten vanaf negen weken alleen maar de cosmetische top van de ijsberg. De interne wachtlijsten, met de dossiers die wel in behandeling zijn genomen, maar op het bureau liggen terwijl de behandelaar met zwangerschapsverlof of ziek is, zijn nog veel groter. Het probleem is heel hardnekkig.’
‘Om de wachtlijsten te beheersen proberen wij nu te sturen op de kinderen die het meest gevaar lopen. Een structurele oplossing vergt meer capaciteit van de zorgaanbieders. Daar moet echt wat gebeuren en daarover hebben we nu juist het conflict met het rijk.’
‘Op termijn moet je het hebben van preventie, van heel vroeg signaleren in de ouderkindcentra (okc’s) en van lichte ambulante hulp om een groot deel van die vraag te ondervangen. Daar geloof ik in, maar dat kun je niet afdwingen met een taakstelling. Er is heel veel vraag die nu pas wordt ontdekt. Er zijn veel psychosociale problemen, die niet puur een gevolg van de opvoeding zijn, maar een somatische kant hebben. Wachtlijsten los je dus niet zo makkelijk op.’
U heeft een discussie met minister Rouvoet over hoeveel de stadsregio moet bijdragen aan het wegwerken van de wachtlijsten. Komt u daar uit?
‘Een verdrietige discussie. Ik wil daar heel graag aan bijdragen, maar ik weet niet hoe. De stadsregio bestaat uit zestien gemeenten en heeft voor jeugdzorg geen eigen inkomsten. De inwoners zijn ook allemaal inwoners van de provincie Noord-Holland en daar betalen ze allemaal belasting aan. Samen met geld van het rijk betaalt de provincie voor de jeugdzorg. Dan zegt Rouvoet: kunnen jullie dat niet ook doen?’
‘De taak van de gemeenten is de preventie. Daar doet het college er in deze raadsperiode € 70 miljoen bij. In de stadsregio betalen de inwoners straks twee keer: aan de provincie die het uitgeeft buiten deze regio en via de gemeenten moeten ze nog een keer betalen voor jeugdzorg. Dat is niet fair.’
‘Wat ik kan vinden, leg ik op tafel. We hebben samen met de drie stadsregio’s allerlei reservepotjes aangesproken. Daardoor kunnen we nu zes miljoen bijleggen. Het verdrietige is dat Rouvoet er niet in kan meegaan. Bovendien schrijven de provincies aan de minister: “Als de stadsregio’s extra geld krijgen, hebben wij ook geen deal.” We zitten in een patstelling.’
Wat kan er beter aan het beleid van minister Rouvoet?
‘Er bestaat een risico dat hij te veel vertrouwt op het Centrum voor Jeugd en Gezin. Misschien draagt dat niet bij aan de oplossing, maar wordt het onderdeel van het probleem. Het betekent namelijk nog een schijf erbij. Rouvoet zou heel praktisch moeten kijken naar wat een kind nodig heeft. Kies voor structuren die vertrouwd zijn en die werken: het consultatiebureau en de lagere school, om maar wat te noemen. Voor je daar weer iets naast zet, moet je heel goed kijken naar wat het toevoegt.’
‘Het maakt me niet uit waar Bureau Jeugdzorg zit, daar gaat het niet over. Het gaat erom hoe de route naar de zorg loopt bij een kind dat een probleem heeft. Zo vroeg en zo licht mogelijk. Iedereen die denkt dat je er stappen in kan zetten door een nieuwe structuur te maken, die wens ik veel sterkte. Het risico is dat het Centrum voor Jeugd en Gezin een totem wordt, iets dat de minister wil nalaten.’
Dit artikel staat in Zorg + Welzijn Magazine nummer 12, december 2008