De Rotterdamse Witte de Withstraat en omgeving was nog
niet zo lang geleden een verpauperde wijk, beheerst door drugshandel en
prostitutie. Een wijk waar zelfs doorgewinterde Rotterdammers zich niet graag ’s
nachts op straat vertoonden. Tot de WOM er zijn intrede deed. De WOM, of Wijk
Ontwikkelings Maatschappij, is een door Arcadis Heidemij Advies ontwikkeld
instrument om achterstandswijken aan te pakken. Eigenlijk is het niets meer of
minder dan een vastgoedontwikkelingsmaatschappij, waarin lokale bedrijven
participeren om de buurt te herontwikkelen. In het geval van de Witte de
Withstraat namen tien lokale bedrijven, waaronder een bank, een reclamebureau,
een schoonmaakbedrijf en Arcadis zelf, elk voor 50.000 gulden deel aan de bv. De
gemeente Rotterdam is voor vijftig procent aandeelhouder van de WOM en
verdubbelt het bedrag dat de andere participanten inbrengen. De WOM kocht
gebouwen op en nam huurrechten van souteneurs over om prostitutie uit de panden
te krijgen. Via een versnelde procedure werden de bestemmingsplannen van sommige
panden gewijzigd om er snel allerhande andere activiteiten in onder te kunnen
brengen, zoals ateliers, een theater, een politiemuseum en restaurants.
Vervolgens werden sommige de panden te koop aangeboden aan de nieuwe
exploitanten. Overigens voert Arcadis Heidemij Advies ook vergelijkbare
projecten uit in Schiedam, Leeuwarden, Groningen en Enschede.
‘Een WOM is geen zaligmakend principe. Het is maar één van de manieren
waarop je bepaalde deelbelangen in een bedrijfsmatige aanpak kunt verenigen,’
zegt Hans van Dord, directeur van Arcadis Heidemij Advies. ‘Waar het om gaat is
dat iedereen in een wijk bepaalde deelbelangen heeft. Maar zolang ze zich
uitsluitend op hun eigen belang blijven richten, krijgen ze in de meeste
gevallen helemaal niets. Wij proberen alle betrokkenen ervan te overtuigen dat
ze een deel van hun eigenbelang dienstbaar moeten maken aan het groter
geheel.’
‘Juist in probleemgebieden zie je een gigantische verstrengeling van
deelbelangen van partijen die elkaar het liefst de kop zouden inslaan,’ vult
Arie Schippers, algemeen directeur Planontwikkeling van Arcadis, aan. Vaak tref
je in dergelijke wijken een bijna anarchistische situatie aan. Wij proberen er
in eerste instantie een structuur in te ontdekken. Stedelijke plannenmakers
staren zich vaak blind op hoe een bepaalde wijk uiteindelijk moet worden. Maar
voor je daarmee aan de slag kunt, moet je toch minstens weten wie de eigenaren
van de panden zijn, welke mensen in een wijk feitelijk de dienst uitmaken in een
wijk en wat voor belangen zij hebben.
Kan de gemeente niet zelf die panden
opkopen?Van Dord: ‘Nee, want de gemeente heeft zelf ook een
deelbelang. Het in ontwikkeling brengen van achterstandswijken is te breed, te
ingewikkeld voor de politiek. Ze kan dat niet alleen. De gemeente beheert
slechts, maar heeft geen er geen belang bij panden economische te exploiteren.
Als de gemeente het over veiligheid in een buurt heeft, is ze eerder geneigd
meer blauw op straat te sturen dan de buurtbewoners mede-eigenaar van een wijk
te maken. Daarbij kan de gemeente wel een pand kopen, maar de enige die daar
beter van wordt is degene die dat gebouw toevallig bezit. In sommige situaties
is het killing wanneer dat geld bijvoorbeeld naar de Bahama’s vloeit en niet
wordt besteed aan de wijk die moet worden opgekrikt. Het aardige van de
WOM-constructie is nu juist dat het geld terugvloeit naar de wijk. De
participanten doen er dan ook niet aan mee om rijk te worden.’
De banken en andere ondernemingen willen hun investering in de
wijk toch ook zien renderen?Van Dord: ‘Als dat het doel zou
zijn van de deelnemers kunnen ze hun geld wel op een betere manier beleggen dan
in een WOM. Natuurlijk hopen ze het geld van hun participatie terug te krijgen,
maar er is niemand in deze organisatiestructuur die denkt dat ze hun investering
kunnen verveelvoudigen. Projectontwikkelaars proberen in de regel hun risicotijd
zo kort mogelijk te houden. Hier is de risicotijd juist lang. Het vergt zeker
wel vijf of tien jaar voor een wijk structureel is verbeterd. De participanten
nemen een stukje sociale verantwoordelijkheid.’
Zien de buurtbewoners het niet voornamelijk als een
aangelegenheid van investeerders en ondernemers?Schippers: ‘Ik
heb wel meegemaakt dat we tijdens een informatiebijeenkomst de tafels op hun
kant moesten zetten om ons te beschermen tegen wat wijkbewoners allemaal naar
ons hoofd gooiden. Maar als je je communicatie open houdt, krijg je de mensen
wel de trajecten in. De betrokkenheid van de buurtbewoners is het primaire
uitgangspunt. Op den duur moet de wijk immers weer aan hen worden overgedragen.
Het is dan ook niet alleen zaak committment te hebben van de ondernemers, maar
ook van de buurtbewoners. Dat kan op veel manieren vorm krijgen. Als je
bijvoorbeeld een flatgebouw hebt met veertig woningen, waarvan de helft
leegstaat, kun je de afspraak met bewoners maken dat als het lukt door
gezamenlijk de boel netjes te houden nog tien woningen te verhuren, de huur met
acht procent omlaag gaat.’
Kan iedere achterstandswijk via een WOM worden
aangepakt?Van Dord: ‘Nee. Sommige gemeenten hebben ons al
benaderd met de mededeling: doe mij maar een WOM. Maar zo werkt het niet. Het is
een vehikel dat je gebruikt om een negatieve spiraal te doorbreken. In de
binnensteden zit de slagkracht in de vastgoedtransacties. Maar in bijvoorbeeld
de Rotterdamse wijk Hoogvliet, vlak onder de rook van Pernis met veel
woningwetwoningen, ligt dat veel moeilijker. Daar kun je met veel minder
partijen werken. Je kunt niet zomaar horecagelegenheden in panden onderbrengen.
In zo’n wijk is het niet logisch om een WOM in het leven te roepen. Maar dat wil
niet zeggen dat je geen vormen van niet-vrijblijvende samenwerking kunt
definiëren.’
Schippers: ‘Minister Van Boxtel van Grotesteden- en Integratiebeleid
heeft herhaaldelijk verklaard het werk terug te willen brengen naar de wijk.
Daar zijn mogelijkheden te over voor. Maar die worden nog nauwelijks benut. Zo
zijn er in Arnhem flatgebouwen met boxen die voor een deel leegstaan en waar
voor een ander deel onduidelijke activiteiten plaatsvinden. Mensen willen vaak
niet in de onderste laag van een flat wonen vanwege de overlast van die boxen.
Waarom zou je als woningbouwvereniging de boxen en de daar bovenliggende
woningen commercieel exploiteren? Zet daar wat leuke bedrijfjes in met
werkgelegenheidstrajecten. Er is een schoonmaakbedrijf die daar wil in wil
participeren en die ervoor kan zorgen dat die boxen op een nette manier worden
gebruikt. Maar de woningbouwverenigingen zijn die manier van denken niet gewend.
Een paar weken geleden hoorde ik van een woningcorporatie die aandelen uitgaf
aan de huurders om op die manier hun belang bij hun woonomgeving op peil te
houden. Dat soort dingen gebeuren nog veel te weinig.’/Eric de
Kluis