Geen vangnet maar trampoline. Voor wat hoort wat. Van werkzoekende naar werknemer. Tal van Nederlandse gemeenten hebben inmiddels, ieder met hun eigen slogan, de Work First-aanpak ingevoerd. Gemeenten zoals Amsterdam, Rotterdam, Alkmaar, Deventer, Gouda en Hoorn. Per 1 januari is daar nog een groot aantal bijgekomen. Want sinds het begin van dit jaar zijn gemeenten verantwoordelijk voor honderd procent van de bijstand. De Wet Werk en Bijstand werd al een jaar daarvoor ingevoerd, maar gemeenten hebben nog een jaar extra gekregen om hun verantwoording voor het hele bijstandsbudget waar te maken. Nu geldt: hoe minder bijstandsgerechtigden, hoe minder kosten voor de gemeente. Reden voor lokale bestuurders om het aantal bijstandsgerechtigden zo snel mogelijk terug te dringen. Steeds vaker gebeurt dat met de Work First aanpak.
Wennen
’s Hertogenbosch was de eerste Nederlandse gemeente die aan de slag ging met Work First. In 2002 liep daar een experiment om de instroom in de bijstand te verminderen. Werklozen die bij het CWI kwamen, kregen binnen 48 uur een gesprek met een casemanager. Deze bekeek samen met de klant welke aanpak het meest kans op werk bood. De cliënt moest van meet af aan twintig uur per week bezig zijn met werk of voorbereiding daarop. Bijvoorbeeld met sollicitatietraining, scholing of bemiddeling. Of de cliënt kreeg een ‘proefplaats’, een baan die werd ingekocht bij het reïntegratiebedrijf Weener Groep in Den Bosch. Daar konden de werkzoekenden wennen aan een werkritme door werkzaamheden variërend van washandjes vouwen tot werk op de afdeling personeelszaken. Het experiment had resultaat. Het leidde er in minder dan een jaar tijd toe dat 16 procent van de mensen die zich meldden bij het CWI afzagen van het aanvragen van een uitkering. Een derde van de deelnemers aan Work First stroomde in die tijd weer uit de bijstand. Inmiddels is de Work First-aanpak in Den Bosch de experimentfase voorbij en tot regulier beleid geworden. En niet alleen meer gericht op nieuwe aanmelders voor de bijstand, maar op alle bijstandsgerechtigden. Met uitzondering van fase 1-cliënten.
‘Als GroenLinks-wethouder wordt mij natuurlijk vaak gevraagd hoe ik kan instemmen met zo’n streng beleid,’ zegt de Bossche wethouder Bart Eigeman van Sociale Zaken. Maar de slogan ‘Voor wat hoort wat’ slaat wat mij betreft niet alleen op de werkzoekende, maar ook op de kwaliteit van gemeentelijke dienstverlening. Die moet mee veranderen om de aanpak tot een succes te maken. Het belangrijkste is dat je uitgaat van de mogelijkheden van die éne klant. Hoe kun je ervoor zorgen dat hij zelf bewerkstelligt dat hij economisch zelfstandig wordt? Die vraag moet je dienstverlening bepalen. Als je van mensen verlangt dat ze al binnen 24 uur na aanmelding bij het CWI beschikbaar zijn om 20 uur per week te werken aan werk, dan mag het niet gebeuren dat er geen proefplaats is om het arbeidsritme te leren of geen plaats is in de trajectbegeleiding.’
Dat Work First de gemeente geld bespaart aan bijstandsuitkeringen is volgens Eigeman niet de drijfveer om met deze aanpak te werken. ‘Maar natuurlijk telt het zakelijk economisch belang wel mee.’ De wethouder vindt het prima dat veel gemeenten momenteel de Work First-methode invoeren, maar is ook bezorgd. ‘Wij zijn in Den Bosch al een jaar of zes bezig met casemanagement. Iedere werkzoekende valt onder een casemanager, die het hele reïntegratietraject begeleidt, van het moment van aanmelding tot de nazorg wanneer iemand een baan heeft gevonden. Bij de invoering van Work First konden we goed gebruik maken van het al bestaande systeem. Nu voeren veel gemeenten Work First in omdat ze daartoe worden gedwongen door de Wet Werk en Bijstand. Die moeten nog helemaal bij nul beginnen. Ik vraag me af of die voldoende kans hebben om te investeren in de kwaliteit die daarbij nodig is. In het personeel, het hele programma, de samenwerking met partners op de reïntegratiemarkt. De kosten gaan immers voor de baat uit. Het risico bestaat dat gemeenten Work First uitsluitend invoeren als methode om de kosten van de bijstand snel omlaag te brengen.’
Stoerheid
De risico’s zijn precies de reden waarom Raf Jansen, directeur van de landelijke organisatie tegen armoede en uitsluiting Sjakuus, zich tegen de Work First-aanpak verzet. Hij meent dat gemeenten de methode niet toepassen om passend werk voor werkzoekenden te vinden, maar vooral als pressiemiddel om de kosten van de bijstand in de hand te houden. Jansen: ‘Het is een afschrikkingsmethode om mensen van het aanvragen van een uitkering af te houden. Wethouders zijn er ook heel trots op als uit de cijfers blijkt dat zoveel procent van de werkzoekenden die zich bij het CWI hebben gemeld voor een uitkering, daar uiteindelijk toch vanaf hebben gezien. Maar ze vragen zich niet af wat er verder met die mensen is gebeurd. In veel gemeenten is er sprake van een toename van dak- en thuisloosheid. Is daar misschien een relatie?’
Volgens Jansen komt er van de individuele benadering van Work First weinig terecht. ‘Daar is juist helemaal geen sprake van. Het is een standaardprocedure die naar standaardwerk toe leidt, zonder een goede vertaling naar het arbeidsmarktperspectief.’
Wethouder Eigeman begrijpt de kritiek van Jansen wel. Hij heeft immers zelf de nodige jaren besteed aan de belangenbehartiging van bijstandsgerechtigden. ‘Enerzijds moet je oppassen dat je “werk, werk, werk” niet heilig verklaart. Maar aan de andere kant moet je ook niet te snel op de rem gaan staan als mensen worden uitgedaagd hun mogelijkheden te gebruiken, de afhankelijkheid te doorbreken. Dat bedoel ik niet vanuit een soort postmodernistische stoerheid. Maar het is zo betuttelend om er vanuit te gaan dat je mensen niet op hun zelfstandigheid zou kunnen aanspreken. Je kunt mensen wel zielig gaan vinden, maar je kunt ze beter aan een baan helpen. Dat is uiteindelijk socialer. Ik kom zelf uit het welzijnswerk. Ik heb vijf jaar lang intensief opgetrokken met individuen en gezinnen waarbij je een soort analfabetisme aantrof ten opzichte van personele dienstverlening. Ze werden door professionals soms eerder in een hoek gedrukt en in hun afhankelijkheid bevestigd dan dat ze een uitdaging aantroffen om iets aan hun eigen positie te doen. Daar heb ik te veel van gezien om daar nu, in een bestuurlijke positie, niets mee te doen.’
Begin december presenteerde onderzoeksbureau Regioplan een inventarisatie van de stand van zaken op de reïntegratiemarkt. In dit rapport waarschuwt Regioplan voor een valkuil van Work First. Veel gemeenten willen er een snelle uitstroom uit de bijstand mee bevorderen, door zich met name op de kansrijkere werkzoekenden te richten. Volgens wethouder Eigeman loop je als gemeente dat risico met name als je reïntegratiebureaus het hele traject laat doen en tegen elkaar laat opbieden. ‘Dat doen wij dus niet. Bij ons is het niet zo dat een klant het hele traject met één reïntegratiebureau doorloopt. Het ene bureau is sterk in het voortraject, het andere in de nazorg. De een werkt beter met moeilijke doelgroepen werklozen dan de ander. Wij kopen die trajecten bij een heleboel private partners in en de casemanager zorgt ervoor dat het traject een geheel wordt voor de klant.’
Is de bijstand als vangnet dan volledig achterhaald en vervangen door de trampoline? Sjakuus-directeur Jansen vindt van wel. De Work First-aanpak richt zich volgens hem uitsluitend op betaald werk. ‘Ik zou dat liever verbreed willen zien naar zinvolle activiteiten.’ Wat dat betreft is de scheidslijn tussen Jansen en Eigeman minder groot dan het lijkt. Ook Eigeman wil zich niet uitsluitend op betaald werk richten. ‘We zijn momenteel aan het kijken of je geen participatievormen in het leven kunt roepen zonder je direct op uitstroming naar werk te richten. En we willen nagaan of het mogelijk is dat de sociale dienst loon gaat verstrekken en zelf een detacheringsfunctie voor zijn rekening neemt. Maar voor dat soort initiatieven zit de landelijke regelgeving nog in de weg.’