De zorg rondom het schoolgaande kind is per gemeente verschillend georganiseerd. In Amsterdam is er bijvoorbeeld een los van de school staand Jeugdzorgadviesteam (Jat) opgezet, dat onderdeel uitmaakt van Bureau Jeugdzorg. In Rotterdam slaat de schoolmaatschappelijk werker op de basisscholen – en ook in het voortgezet onderwijs – een brug tussen school, een multidisciplinair team, en ouders. In Gorinchem heeft de protestants-christelijke Samen Onderwegschool een eigen zorgteam, dat weer de hulp in kan roepen van een overkoepelend multidisciplinair team.
Omdat de school is de plek waar alle kinderen bij elkaar komen, is ze bij uitstek geschikt om problemen te signaleren en er in een vroeg stadium iets aan te doen. Het zorgteam en multidisciplinair overleg kunnen daarin als alomvattend vangnet fungeren voor kinderen in de problemen. Deskundigen overleggen over de symptomen van kinderen die probleemgedrag vertonen. In een zorg- of multidisciplinair team hebben meestal de volgende professionals zitting: schoolarts, (gezins)maatschappelijk werker, schoolmaatschappelijk werker, intern begeleider van school, orthopedagoog of jeugdpsychiater. Het zorgteam besluit over verdere hulpverlening en eventuele begeleiding van de leerkracht in de omgang met het kind. Nauwe samenwerking tussen de school en het zorgteam lijkt het antwoord op de groeiende vraag naar hulp voor kinderen in de problemen.
Actie ondernemen
‘De landelijke verschillen zijn ontstaan vanuit de plaatselijke situatie,’ verklaart Wieske Berkenbosch, coördinator en orthopedagoog bij het Jat in Amsterdam-West. Of dat wenselijk is, is de vraag, gezien ook de verschillende financieringsbronnen die aan het zorgsysteem van scholen ten grondslag liggen. ‘Wellicht is centrale regie op termijn beter,’ stelt Berkenbosch. ‘In de nieuwe Wet op de Jeugdzorg krijgen de Bureaus Jeugdzorg immers opdracht aan te sluiten bij het onderwijs.’
Jan Hamming, wethouder onderwijs bij de gemeente Tilburg vreest juist dat de wet ‘de kaalslag betekent voor de zorg dichtbij het kind’. De gemeente heeft een ‘samenhangend jeugdbeleid’ opgezet, waarin alle kinderen en jongeren, die op een of andere wijze in de problemen komen, worden opgevangen. Om te beginnen in het buurtnetwerk, waarin vertegenwoordigers van zorg- en jeugdinstanties én van school samen overleggen en samenwerken. ‘De leden van het netwerk bespreken de kinderen. Ze stemmen ter plekke acties op elkaar af, waarna deze bij de verantwoordelijk deskundige worden neergelegd. Wij kunnen dus snel en accuraat ingrijpen. Juist dat belet de nieuwe wet. Jeugdzorg wordt immers beperkt tot intake en indicatie. Dat betekent bijvoorbeeld dat je nog maar vijf gesprekken mag voeren om een kind en het gezin direct te helpen.’
In Rotterdam is men in 1996 al begonnen met de invoering van de – in de jaren tachtig landelijk wegbezuinigde – schoolmaatschappelijk werker op alle basisscholen. Deze wordt ingeschakeld door de intern begeleider van school, die weer door de leerkracht op een probleemkind opmerkzaam wordt gemaakt. De maatschappelijk werker legt het contact met de ouders, maakt een afspraak en gaat op huisbezoek. ‘Dan krijg je een goed beeld van de thuissituatie,’ vertelt Anneke de Roos, schoolmaatschappelijk werker in dienst bij Charlois Welzijn Rotterdam. ‘Wij zijn geen lid van het schoolteam en daarom onafhankelijk ten opzichte van de school. Ik overleg met de ouders over de problemen van hun kind en welke maatregelen genomen kunnen worden Als het nodig is, bij zwaardere problemen, vraag ik toestemming aan de ouders om het kind te bespreken in een breed multidisciplinair overleg.’
Ouders moeten te allen tijde toestemming geven aan school en aan het zorgteam om hun kind te bespreken. ‘Als je vanuit jouw zorg voor het kind afspraken wilt maken met ouders, gebeurt het zelden dat ouders toestemming weigeren,’ volgens Anneke de Roos.
Ook van het Jat in Amsterdam-West gaat een deskundige uit het team op huisbezoek. De melding van een probleemkind komt schriftelijk van de school. ‘Vaak worden wij ook ingeschakeld als de ouders het probleem niet erkennen,’ zegt Wieske Berkenbosch. ‘Het helpt heel goed als je dan gezamenlijk een in de klas opgenomen videoband bekijkt. Tijdens gesprekken met ouders komen vaak meer problemen bovendrijven. Maar ouders kunnen ook heel opgelucht zijn met onze bemoeienis. Als ze zelf thuis ook problemen met hun kind hebben of als ze er genoeg van hebben dat hun kind op school altijd de schuld krijgt.’ Overigens kan een school ook een melding doen zonder toestemming van de ouders. ‘Die is anoniem en wordt ook anoniem door ons besproken. Wij geven de school advies over de ‘zaak’.’
Onderling afstemmen
Lieneke Bosvelt, intern begeleider van de Samen op Wegschool in Gorinchem, maakt deel uit van het zorgteam op haar school. De intern begeleider coördineert alle te nemen stappen voor de hulp aan het kind. ‘Ik kom niet in het gezin, dat doet de schoolmaatschappelijkwerker. Die koppelt de bevindingen naar mij terug en ik weer naar de leerkracht.’ De groepsleerkracht en intern begeleider gaan, als de problemen niet door de smw’er kunnen worden aangepakt, naar het multidisciplinair team.
Bij het Jat in Amsterdam is coördinator en orthopedagoge Wieske Berkenbosch verantwoordelijk voor de te nemen besluiten in het team. Elke week vergadert het team over gemiddeld zo’n zes kinderen. ‘Het is belangrijk met verschillende deskundigen te discussiëren over wat er precies aan de hand is met het kind, anders zie je gemakkelijk iets over het hoofd. Als een kind moe is, hoeft dat niet te betekenen dat het altijd laat naar bed gaat. De jeugdarts kan bijvoorbeeld aangeven dat het kind astma heeft. Nee, dat kun je niet uit het dossier halen, want wij mogen bijvoorbeeld het medisch dossier van de jeugdarts niet inzien. Daar zijn strikte regels voor. Door de inbreng vanuit alle disciplines in het overleg, kan je een goed afgestemd hulpplan opstellen.’
Ook in Tilburg wordt in de buurtnetwerken multidisciplinair overlegd. De verantwoordelijkheid ligt hier bij de hulpverlener die de actie onderneemt. ‘En als er meer instanties betrokken zijn, wordt de verantwoordelijkheid per geval onderling met elkaar afgestemd,’ volgens wethouder Hamming. ‘Wij hebben een duidelijk privacyreglement. Als bepaalde zaken tijdens de vergadering mondeling worden medegedeeld, eventueel anoniem, is er geen sprake van inzicht in dossiers geven.’
Afstemming van de hulp en uitwisseling van verschillende deskundigenheden over het kind worden door alle betrokkenen in de zorgteams als efficiënt en waardevol ervaren. Maar heeft het ook effect? Daalt het aantal kinderen dat problemen heeft gestaag? Daar zijn nog geen cijfers over, maar ook uit de ervaringen van de deskundigen blijkt dat niet het geval. ‘Ik zie de problemen van kinderen groter worden,’ zegt Anneke de Roos. ‘Zowel in zwaarte als in hoeveelheid. Tja, waar komt dat door? Kijk eens naar de wijken waar kinderen wonen. Slechte huisvesting, onveilige buurten en ook extreme situaties thuis: vader of moeder in de gevangenis, huiselijk geweld.’
‘Met kinderen met meervoudige problemen blijf je de hele basisschool bezig’, aldus Lieneke Bosvelt. ‘Soms gaat het goed, dan weer ineens niet. Voor hen is langdurige begeleiding nodig.’ In Amsterdam is men net begonnen met een effectonderzoek en hoopt men over een aantal jaren met cijfers te komen. ‘Wij veronderstelden dat het aantal aanmeldingen bij het Bureau Jeugdzorg zou afnemen door de werkzaamheden van het Jat,’ verklaart Wieske Berkenbosch. ‘Dat is niet het geval. Ik ben er van overtuigd dat wij via school ouders bereiken die we anders nooit zouden zien. Ik hoop dat er door onze huidige bemoeienis over een jaar of acht minder jeugdigen in aanraking zijn met de politie.’
In Tilburg is het aantal aanmeldingen bij instanties van kinderen en jeugdigen gegroeid. Maar dat is ook geen wonder, volgens wethouder Jan Hamming: ‘Door de sluitende aanpak voor probleemjeugd krijgen we álle kinderen met problemen in beeld. Het duurt zeker een of twee generaties voor je met cijfers het effect kunt bewijzen. Door de inbreng vanuit alle disciplines kan je een goed afgestemd hulpplan opstellen.’/Carolien Stam